Geschiedenis
Geschiedenis
De Krim is gelegen aan de N377 (Hasselt-Coevorden) en is een plattelandsdorp met 2300 (2008) inwoners dat ligt in Noordoost-Overijssel tussen Slagharen en Coevorden. De Krim is een van de middelgrote kernen van de gemeente Hardenberg.
Voor het ontstaan van het dorp De Krim zijn er eeuwen voorbij gegaan, zonder dat er ook maar iemand interesse had voor dit onherbergzame gebied, met zijn overvloed aan planten en dieren. Miljoenen jaren vormen de structuur tot een veengebied dat zijn weerga niet kende onder de moerassen. Ze worden als de "Scheerse venen" het eerst genoemd en dit is de oervorm van het bestaan van het dorp. Bewoning van de venen is erg onwaarschijnlijk, er zal wat turfwinning hebben plaatsgevonden door boeren uit Lutten en de Anervenen en voor de stropers was er te kust en te keur aan wild.
Er is rond 1650 al een verbindingsweg aangelegd die van het kasteel "De Scheere" via de plaats Echten loopt, en "De Friesche weg" wordt genoemd. Dit is een verbinding naar de kop van Overijssel en Friesland.
Dan worden een aantal mensen zich bewust van de onschatbare waarde van het zwarte goud (turf) dat daar maar nutteloos ligt, en bij exploitatie miljoenen gaat opleveren. Zij vragen toestemming om een kanaal te graven van Hasselt naar Coevorden. En bij Koninklijk Besluit van 22 maart 1809 wordt aan de raadsheer Mr.Willem Jan, Baron van Dedem, voor de erven Van Marle machtiging gegeven tot het aanleggen van de Dedemsvaart. En op 9 Juli 1810 wordt er een begin gemaakt met het graven van het nieuwe kanaal. Gelijktijdig is ook de ontginning van het veen begonnen, en de afgegraven turf werd langs het nieuwe kanaal afgevoerd naar het Westen.
In 1855 is de Lutterhoofdwijk gevorderd tot de grens van de gemeente Gramsbergen, en in 1866 vindt de aansluiting plaats op de buitengracht te Coevorden. In deze periode is dus De Krim ontstaan, maar een duidelijk jaartal is moeilijk te geven, en de inwoners van het dorp vonden 1862 een aanvaardbaar stichtingsjaartal en daar houdt men zich dan ook maar aan.
De herkomst van de naam is onduidelijk. Soms wordt ze in verband gebracht met de Krimoorlog en soms met de bocht (de krimp) die zich bij het dorp in de Lutterhoofdwijk bevindt, om zo bij Coevorden terecht te komen. Wat voor de laatste verklaring pleit is dat in de oudste vermelding van het dorp uit 1857 (dus al twee jaar nadat de men met de aanleg van de Lutterhoofdwijk de bewuste bocht had bereikt) de naam inderdaad "De Krimp" luidt. In de loop van de tijd verdween de letter p uit het taalgebruik en wordt het als De Krim uitgesproken.
Algemene Informatie
Het dorp De Krim kenmerkt zich door de lintbebouwing aan weerszijden van het kanaal De Lutterhoofdwijk.Nadat de moerassen geheel verveend waren, werden op de dalgronden akkerbouwbedrijven gevestigd. Een deel van de boeren is afkomstig uit Groningen. Hun boerderijen worden gekenmerkt door een Groninger bouwstijl.
De akkerbouwbedrijven hadden een veenkoloniaal bouwplan (fabrieks-aardappelen).
Aan het begin van de twintigste eeuw kwam er een Aardappelmeelfabriekin De Krim.
Hiervan getuigen ook de twee grote voorraadsilo's voor aardappelzetmeel van de coöperatie AVEBE, die al van verre te zien zijn.
Toen deze in 1911 failliet ging namen de boeren deze over op coöperatieve basis en ging het bedrijf verder onder de naam Onder Ons. Later wordt het bedrijf overgenomen door Scholten-Honig en weer later door Avebe. Aan het eind van de twintigste eeuw werd de fabriek gesloten.
In 1897 werd door de Dedemsvaartsche Stoomtramweg-Maatschappij de lt stoomtramlijn tussen Lutten en Coevorden geopend. Deze lijn liep door de gehele lengte van het dorp De Krim. Eén van de belangrijkste haltes in het dorp lag bij zaal Horstra. In 1947 werd de lijn opgeheven en opgebroken.
Kommervol bestaan
Uit een verslag van een hoorzitting door een Staatscommissie over de levensomstandigheden van veenarbeiders in De Krim, gehouden op 27 augustus 1891 te Hoogeveen.
Lambertus Plasman, wonend 'op de Vossenbelt'bij Steenwijksmoer, is in 1891 baggelaar bij vervener Van Haeringen in Dedemsvaart.Samen met zijn vaste maat spit hij, staande in een bok (een platte schuit) het veen weg tot drie 'steken onder water'.Verder kunnen ze niet komen, maar later wordt het water naar de vaart weggemalen, waarna ook de twee laatste spadensteken verwerkt kunnen worden. Lambertus is een sterke kerel en zijn maat ook en samen kunnen ze zes dagen in de week van zonsopgang tot zonsondergang werken. Zonder te schaften!Als de op de grond liggende veenlaag snel droogt, gaat Plasman ook nog wel op zondag aan het werk, ook al zou zijn gereformeerde baas dat eigenlijk niet mogen goedkeuren.
Met trippen (ellipsvormige plankjes) onder zijn voeten loopt hij dan de bruine massa vlak, waarna de 'baggel'met een lang mes tussen twee aan een stok bevestigde rollen op turfmaat gesneden wordt.Lambertus wordt betaald per roede (veertien voet-drie en een halve meter) op de grond liggende turf van een door de veenbaas met rietjes opgemeten dikte en hij en zijn maat kunnen per dag vijf roeden produceren. Plasman verdient fl. 0,97 (€ 0,44) per roede en dat is per dag fl. 4,87 (€ 2,21) en per week dus fl. 29,25 (€ 13,30), te verdelen door twee.
Buiten het seizoen verricht hij voor zijn baas allerlei voorkomende werkzaamheden tegen een dagloon van fl. 0,80 (€ 0,36) en dat brengt per week fl. 4,80 (€ 2,18) op. Afbonken, de bovenste deklaag (het bonkveen) afgraven, kan ook wel in de winter, als het niet te hard vriest, gebeuren. Dat levert fl. 0,60 (€ 0,27) per dag op.'t Is niet veel, maar 't is beter dan niets!
Geert Slot is turfmaker bij de Minkes, ook in Dedemsvaart. Samen met zijn knechtje steekt hij de turven uit de veenlagen en stapelt ze nog nat op. Zijn vrouw kom hem af en toe helpen en zijn zoon werkt ook mee, sinds hij dertien jaar is geworden. In dit jaar hebben Slot en zijn knecht 821 roeden en twaalf voet veen in turf omgezet. Geert verdient bij Minke fl. 0,90 (€ 0,41) per roede en dat brengt hem en zijn knecht bij het al genoemde resultaat op een jaarloon van fl. 738,90 (€ 335,86). De knecht, die bij hem inwoont krijgt hiervan fl. 237,- (€ 107,73), zodat voor Geert's huishouden ruim fl. 500,- (€ 227,27) per jaar overblijft.
De maatstokken waarme de te betalen lengte bepaald wordt, zijn allemaal twaalf voet lang en voorzien van koperbeslag aan weerszijden. Vroeger werd met verschillende maten gemeten, maar de 'Bollejagerij' (de staking) van de arbeiders in 1889 heeft deze eenheidsmaat tot stand gebracht.Toen hebben de baggelaars, die ook het zwaarste werk voor de kiezen krijgen, een hoger loon gekregen. In de winter hebben de Minke's geen werk voor Geert en dan kunnen de arbeiders een voorschot van hen krijgen.Geert neemt in de maand december een bedrag van fl. 70,- (€ 31,82) op, dat hij gelukkig weer gauw kan terugbetalen, omdat hij in maar 1891 al weer aan het werk kan.
Albert Kruger is turfgraver bij Ten Cate. Hij steekt lange turven uit het hoogveen. Daar komt geen water aan te pas. Albert wordt geholpen door zijn zoon van veertien en zijn dochter van eenentwintig jaar. Zijn collega Marten Sok werkt helemaal alleen en kruit zijn 'eigen' turft met 'de krooi' weg en stapelt ze ook eigenhandig op. Als het hem toegewezen perceel is afgegraven, gaat hij vaak ook turf maken in de gebaggelde veenlaag.
Albert Kruger ontvangt per stok (lengte 2,40m.) gestoken veen twintig cent.De verdere bewerkingen als om- en doorringen leveren twee tot dertig cent per stok op. Albert laadt ook turfschepen voor fl. 2,50 (€ 1,14) per dag, maar daarvoor moet hij de volbeladen schuiten ook naar de Hoofdwijk trekken. Al met al verdient hij vanaf april gemiddeld acht gulden per week. In mei komen de kinderen helpen (er is nog geen leerplicht) en dan komt er meer geld binnen. Maar eigenlijk is het werk toch te zwaar voor hen, vindt hij.
In de winter van 1890/91 is er dertien weken lang niet gewerkt en in zo'n geval kan Alberts gezin haast niet rondkomen. Gelukkig kan hij in de winkel van zijn baas haast alles 'krijgen', wat nodig is, maar na de afrekening in april heeft hij niets kunnen overhouden. Ook Marten Sok krijgt 'bij den stok' betaald en hij verdient dus per dag voor zeven a acht stokken ongeveer fl. 1,50 (€ 0,68).
Marten neemt de stokken zelf, want zijn baas heeft het volste vertrouwen in hem.Voor het scheepsladen krijgt hij ook fl. 2,50 (€ 1,14) per dag. Op de vraag of hij wel kan rondkomen, antwoordt hij: 'Het gaat zo'n beetje, maar wij moeten hard werken; de winter is het kwaadste voor de arbeiders.Vooral indien men zoals dezen winter, gedurende twaalf of dertien weken niets te doen heeft'.
Vervener en winkelier Teele Horstra neemt in het voorjaar de arbeiders aan en dan wordt ook steeds opnieuw hun loon vastgesteld. Ze krijgen allemaal een voorschot en na dertien weken volgt de eerste afrekening. Het seizoen eindigt als de winter invalt, maar eind september is er weer een afrekening. Horstra betaalt dan weer uit en zijn vrouw rekent de aankopen in de winkel af. Voorzover de arbeiders in een van zijn huizen wonen, wordt dan ook de huur betaald. In de winter wordt in zijn winkel altijd krediet gegeven.
Hoe denken de vooraanstaanden over deze arbeidsomstandigheden? De Gramsberger burgemeester Otto van Riemsdijk verklaart, dat er alleen in De Krim armoede geleden wordt en dan natuurlijk 's winters. Dan neemt de gemeente haar verantwoordelijkheid en verstrekt op advies van raadslid Dorgelo steun uit de bedeling. Die bedragen varieren per gezin van fl. 0,65 (€ 0,30) tot fl. 1,25 (€ 0,57) per dag. Verder is er ook een arts in de Krim, die tegen een gemeentelijke vergoeding van fl. 600,- (€ 272,72) per jaar in arme gezinnen gratis vaccinaties en de doodschouw verricht. 'Maar', zo vergoeilijkt de burgermeester de ergste kommervolle toestanden, 'ook de diaconie geeft wel een paar honderd gulden per jaar'.
De Hervormde evangelisatievoorganger Piet Harm Rudolf Huygens verklaart, dat de werkeloze mannen 's winters nogal eens wat bijverdienen met breien. Hij adviseert in voorkomende gevallen bedeling door de diaconie, maar hij vindt de armoede 's winters niet zo erg groot. Wel zijn er oude mensen, die gedurende het gehele jaar door de kerk met bedragen van fl. 0.75 (€ 0,34) tot fl. 2,- (€ 0,91) per week bedeeld worden. De diaconale steun wordt meestal in contanten uitbetaald, maar soms verstrekt men ook winkelartikelen. Huygens weet niet of de burgerlijke bedeling hoger is dan de kerkelijke. Raadslid Dorgelo moet dat precies weten, want hij is ook diaken. 'Komt dit niet door elkander?'vraagt een der commissieleden voorzichtig. Belangenverstrengeling? Ook toen al? Huygens stelt hem gerust. Dorgelo is slechts een van de vijf leden van de kerkelijke armenkas, die uitsluitend de hervormde lidmaten ondersteunt. En uiteindelijk beslist de burgemeester over de bedeling onder die niet-lidmaten.
Teele Horstra, ook kerkelijk heel betrokken, laat een ander geluid horen. Lang niet alle armen gaan naar de bedeling 's winters, weet hij, 'want zij zijn te eergevoelig om naar het armenbestuur te gaan!' En hiermee legt hij de vinger op de gevoelige plaats. Er is hierdoor veel stille armoede en Horstra betreurt dat. Er moesten meer mensen van de bedeling gebruik maken, maar aan de andere kant is het maar goed, dat ze dat niet doen, want de diaconie heeft te weinig middelen. Hijzelf geeft als winkelier altijd krediet in de winter en soms, als er een schuldenaar overlijdt, is hij dat geld kwijt. Vaak ook kunnen de mensen niet echt terugbetalen en dan houdt Horstra heel lang tot wel fl. 100,- (€ 45,45) van hen tegoed. Om een eind aan veel ellende te maken, zou hij willen, dat alle verveners voorschotten gingen geven. Sommigen doen niets en laten hun arbeiders 'stil zitten': in hun kommervol bestaan.Want kommervol was het, het dagelijks leven van veel Krimse voorouders, onze voorouders.
Samenwonen
Ten zuiden van de kruising Knapperveldsweg/Molenweg ligt in het begin van de twintigste eeuw het Knappersveld en nog verder weg het Lutter Hartje.'t Is er eenzaam en vooral het Lutter Hartje is door zandwallen, heide en bremstruiken een prachtig gebied. De mensen, die er wonen, in plaggenhutten en andere bouwsels, hebben daar weinig oog voor.Zij leven van de hand in de tand, in bittere armoede en trekken zich weinig aan van de regels, die in dorpsgemeenschap gelden.
Daar woont Derk Dol samen met Janna Hof, een vrouw afkomstig van het Duitse Veldhausen. Janna is getrouwd met Hendrik Jan Huisman, maar die is bij haar weggelopen en kort daarna overleden zonder dat zij dat weet. Derk en Janna krijgen vier kinderen en na elke geboorte gaat Derk naar Gramsbergen om het kind aan te geven. Iedere keer noemt hij als vader de verdwenen echtgenoot en de ambtenaar noteert dan, dat 'Hendrik Jan Huisman door afwezigheid niet in staat is persoonlijk aangifte te doen'. Volkomen juist, maar zo krijgen de vier kinderen de naam van een vader, die dat onmogelijk kan zijn.
Jan Dekker woont samen met een vrouw, die 'een verzwijgeling' genoemd wordt. Ze bestaat eigenlijk niet, want ze is een onwettig kind, dat nooit is aangegeven. Ze krijgen samen acht kinderen, die omdat de moeder niet bestaat, ook niet worden aangegeven. Maar ze doen hun best de kinderen goed en zoals het hoort op te voeden en dat valt op. De gemeente gaat zich voor hen interesseren en het verzwegen verhaal wordt verteld. De kinderen worden keurig geregistreerd en het ouderpaar krijgt alsog de kanst te trouwen. Als ze het echter horen, wat daar allemaal bij komt kijken, zeggen ze:'As 't zo mut, nou dan hoet 't veur oons niet meer. Wi'j gaot maor zo vedan (verder)!''t Blijft bij samenwonen.
Werken op de boerderij
Het was een spotliedje, dat de boerenarbeiders van De krim over hun langs de Lutterhoofdwijk wonende bazen zongen, als ze met elkaar op het land aan 't werk waren. Een liedje, dat enerzijds op goedmoedige wijze de spot met de werkgevers dreef, met de 'Gronniger boeren', maar anderzijds toch ook een uiting van weerzin was over het nu eenmaal bestaande verschil tussen arbeider en boer.
De boer had bezit, geld en vaak ook macht en voor de arbeiders restte slechts hard werken voor een betrekkelijk karig loon. Hard werken, dat was aan de orde van de dag, vooral in de oogsttijd. Bij het krabben (rooien) van de aardappels bijvoorbeeld, dat hoofdzakelijk door seizoensarbeiders werd gedaan. Met door metalen dopjes beschermde vingers werden de aardappels letterlijk uit de losgestoken aarde omhooggewoeld, in gevlochten manden gedaan en leeggestort in de gereedstaande kruiwagens. Die werden op hun beurt weer geleegd in bij de wijken gegraven kuilen, naderhand bedekt met aardappelloof.
Na zo'n veertien dagen vervoerden door paarden getrokken bokken (platte schuiten) de aardappels via de wijken en het kanaal (de Lutter Hoofdwijk) naar de fabriek. Als de akkers leeg en geegd waren, kwamen vrouwen met manden de achtergebleven aardappels zoeken. Ze kregen fl. 0,25 (€ 0,11) per mand, terwijl de seizoensarbeiders een cent per vierkante meter 'gekrabde' aarde kregen. Snelle krabbers konden op die manier een behoorlijk loon verdienen, terwijl handige vrouwen soms aan een nog hoger dagloon toekwamen. Laatstgenoemden konden zich dan vaak de volgende dag door het vele bukken haast niet meer bewegen.
De korenoogst, begin augustus, was het werk voor de vaste arbeiders. Grote boeren als bijvoorbeeld Smeenk hadden er wel vijf en voor hen was er dan ook het hele jaar werk op en om de boerderij. Het koren, meestal tarwe, werd aanvankelijk met de hand gemaaid (gezicht) door naast elkaar werkende arbeiders. Achter hen staande vrouwen bonden de op de grond liggende halmen tot schoven en zetten deze aan hokken. Deze op eenvoudige tenten lijkende bouwsels stonden veertien dagen op het land om te drogen en werden niet zelden door de jeugd gebruikt om er heerlijk in te spelen en te vrijen. De droge schoven werden met hooivorken 'opgestoken'naar de boerenwagens, die hoog beladen naar de boerenschuren reden. Hier werden ze met de zaadeinden naar binnen in door de schuurgebinten gescheiden vakken deskundig opgetast.
In november en december werd het koren gedorst en daarvoor waren in De Krim twee dorsmachines beschikbaar. Een van de Cooperatieve Dorsvereniging, die in een schuurtje aan de Hoofdweg 27 naast de gebroeders Mastebroek stond en de tweede was het prive bezit van Gerrit van Dijk. Per vak werden de schuren van boven naar beneden leeggehaald. De schoven werden naar buiten doorgegeven, waar een arbeider ze opstak naar de man boven op de dorsmachine. Deze schoof ze in de machine, waarna het kaf naar buiten werd geblazen, de graankorrels in zakken verzameld en het stro in pakken naar buiten kwam. Kaf werd gebruikt in de kippenhokken en om er bedden mee op te vullen en stro was voor de koeien-en paardenstallen. Het werd ook veel gebruikt als beschermende laag in de aardappelkuilen, die als wintervooraad werden aangelegd.
Ook bieten werden met de hand geoogst, heel eenvoudig uit de grond getrokken, met een hakmes van het loof ontdaan en per bok via de wijken afgevoerd. Omdat deze vaak ondiep waren, werden de bokken pas in het kanaal nog voorzien van een extra bovenlading. Aardappels, koren en bieten waren de hoofdproducten en om van een goede oogst verzekerd te zijn, moest het land degelijk bewerkt worden. Eerst geploegd met paardenkracht, heen en weer, heen en weer, met rechte voren, een halve hectare per dag. Daarna werd kunstmest gestrooid en geegd om de kluiten fijn te maken en als er aardappels verbouwd zouden worden, kwam de ploeg er weer aan te pas om nieuwe voren te maken. De arbeiders kregen een met pootaardappels gevulde zak voor hun lijf en liepen langs de voren om op regelmatige afstanden de aardappels erin te gooien. Daarna werden de voren gedicht. Koren werd ook nog met de hand gezaaid. De zaaier liep met de zak met zaad voor het lichaam met regelmatige stappen en dito armbewegingen over de vlak geegde akker. Bieten, die men overigens pas na de Tweede Wereldoorlog ging verbouwen, werden op afstanden van tien centimeter gezaaid en moesten daarom later met de hand gedund worden. Dat deden kruipende arbeiders met een hakje, waardoor de fors groeiende planten op een afstand van ongeveer dertig centimer van elkaar kwamen te staan.
Bieten werden niet in zo'n grote hoeveelheid verbouwd als graan en aardappels en juist in het laatstgenoemde product trad in het midden van de jaren vijftig een hardnekkige ziekte op. Het was de aardappelmoeheid, waarbij de knollen letterlijk geteisterd werden door miljoenen aaltjes. Men wist ze aanvankelijk niet weg te krijgen, maar tenslotte lukte het toch door ontsmetting van de grond met een chemische stof. De ziekte werd vooral veroorzaakt door het jarenlang telen van aardappels op dezelfde percelen.
Langzamerhand kwamen er meer machines in gebruik, poot-en zaaimachines, rooi-en maaimachines (de zogenaamde zelfbinders) en natuurlijk tractoren. De uit Amerika afkomstige combine (maaidorser) verving op de duur zelfs de tractor en tenslotte werd de aanschaf van moderne apparatuur voor de individuele boer zo kostbaar, dat men al het landwerk ging laten uitvoeren door zogenaamde loonbedrijven. Dat betekende het definitieve einde van de beroepsgroep, waarme we deze aflevering begonnen. De landarbeiders, vaak met hun gezinnen gehuisvest in bij de boederijen staande arbeiderswoningen, verdwenen. Ze hadden weliswaar zwaar lichamelijk werk moeten verrichten, maar ze genoten vaak ook speciale voorrechten.Tenminste als ze bij een 'goede boer'werkten, die hen liet meedelen in alles wat het bedrijf te bieden had zoals aardappels, erwten, bonen, melk enz.
De Cooperatieve aardappelmeelfabriek 'Onder Ons' was natuurlijk heel belangrijk voor de Krimse boeren. Alle aardappelen gingen vanzelfsprekend daar naar toe en natuurlijk dan gedurende de campagne, die ongeveer dertein weken, van september tot begin december duurde. Omdat er veel afvalwater vrij kwam, waren er bij de fabriek vloeivelden aangelegd, die bij warm weer een afschuwelijke stank verspeiden. Dat kwam door het rottingsproces van overgebleven eiwitten in het water. In de jaren zestig vond een omvangrijke ruilverkaveling plaats, die ongeveer tien jaar duurde. De gevolgen voor De Krim waren aanzienlijk. De wegen werden verhard en veel wijken gedempt, waardoor het vervoer per bok vervangen werd dood dat per vrachtauto. En natuurlijk werden de percelen cultuurgrond door de samenvoeging veel groter.
Zoals we al zagen, hadden zich in De Krim na de vervening veel Groninger boeren gevestigd. Een van hen was K. Smeenk, die behalve herenboer ook ontginner was. Zo kocht hij in 1938, samen met zijn deelgenoten, de heren Ubbens, het 225 ha grote Kremboongwoud ten noordoosten van Hoogeveen. Hij maakte er korte metten mee, liet alle bomen rooien en na verkoop afvoeren. Het hele gebied werd nu omgezet in cultuurgrond. Een klein gedeelte van 32 ha vond men echter te heuvelachtig om te ontginnen en hier ontstond op natuurlijke wijze door opslag het nu nog bestaande kremboongbos.
Overigens kwamen er ook landbouwers uit Gelderland en Noord-Drenthe.
Een andere boer, die het ver bracht was Salomon Theisens, die in 1919 een boederij met 20 ha grond in De Krim kocht. Hij kwam met zijn tweede vrouw uit Gasselternijveen en had daar zijn boerenbedrijf van 15 ha voor fl. 3.000,- (€ 1363,63) per ha verkocht, terwijl hij voor de grond in De Krim fl. 2.000,- (€ 909,09) per ha betaalde. Zo hield hij fl. 5.000,- (€ 2272,72) over, waarmee hij in Rotterdam compost kocht om zijn nieuwe landerijen vruchtbaar te maken. Salomon werd een welvarende boer, die in 1925 een nog grotere boederij van 35 ha kocht. Hij was gewend zich voornaam te kleden en omdat hij ouderling in de gereformeerde kerk, penningmeester van de gereformeerde school 'Rehoboth', voorzitter van de Boerenleenbank en bestuurslid van de landbouwvereniging was, kreeg hij in de jaren dertig de toen niet zo vleiende bijnaam 'Colijn". Zijn zoon Henderikus had drie arbeiders in dienst en beschikte inmiddels over voldoende inkomsten om zich als herenboer te gedragen. Dus fietste hij zo af en toe naar het land om zijn knechts aan het werk te zien en bracht hij in drukke tijden de koffie rond.Toen de mechanisatie in het bedrijf zijn intrede deed en de arbeiders overbodig werden, moest hij toch zelf weer aan het werk.
Jan Smeenk maakte wel wat goed door in 2005 op zeven hectare cultuurgrond een gemengd bos met natuurelementen aan te leggen.
Graanverwerking
De korenmolen van De Krim stond vroeger aan de Coevorderweg 206 ten westen van 'de krimp' in de Lutter Hoofdwijk. Het was een hoge stellingmolen met een stenen romp en een met riet gedekte bovenbouw. Hij werd geboud in 1896. Nol Spiekman, molenaar (mulder!) in Heemserveen, liet de molen met het bijbehorende woonhuis hier verrijzen en vestigde zich er met zijn vrouw en zijn beide zoons. Hij had hoge verwachtingen van De Krim, want er woonden immers veel grote 'bouwboeren', die heel veel graan verbouwden. Dat viel toch wat tegen, want deze boeren hielden geen koeien en er was dus geen behoefte aan meel als veevoer. Zij hielden echter wel veel trekpaarden en voor havermeel was er wel belangstelling. De grootste afnemers van het meel van Nol waren echter de bakkers. Vooral roggebrood werd veel gebakken in De Krim.
De molenaar was nog volledig afhankelijk van de wind. Gelukkig waaide het meestal wel, maar windstille dagen kwamen ook voor. Dan kon er niet gemalen worden en als de wind dan weer opstak, moest de schade nogal eens ingehaald worden. Vooral als de bakkers en boeren op hun meel hadden moeten wachten, werd er keihard gewerkt. Vaak moest er dan ook 's nachts gemalen worden en dan kregen Nol Spiekman en later ook zijn zoon Jan Harm hun nachtelijke opkikkertjes en hun dagelijkse maaltijden 'op de molen'.
Malen in het donker, alleen bij het schijnsel van flakkerende lampen, waas een moeilijke opgave en als tot overmaat van ramp de wind nog aanwakkerde, moesten er ook nog zeilen van de wieken gehaald worden. De molen mocht absoluut niet te snel gaan draaien, want dan was er brandgevaar. Door oververhitting van de bewegende onderdelen brandden heel wat molens reddeloos af. Ook de molen van Nol onderging eens dit lot. Als de wind tijdens het malen draaide, moesten de wieken weer in de juiste stand kruid (gedraaid) worden en dat was een hels karwei in het donker en bij stevige windkracht. In de winter, als het vroor, werd er natuurlijk ook gemalen en dan kon het steenkoud zijn in de molen.
Het werk was dus zwaar en de lichamelijke inspanningen waren groot. Met ogenschijnlijk gemak werden de zware zakken graan of meel op de nek gehesen en zo van en naar de boerenwagen gedragen, maar op de duur was dit beulswerk fnuikend voor de molenaarsruggen. Om de molenstenen scherp te houden, moesten ze regelmatig 'gebild' worden. Billen gebeurde met een stalen bilhamer, waarmee de richels en de stenen regelmatig bijgewerkt werden. Zo bleven ze goed over elkaar glijden en kon het graan zonder problemen vermalen worden.
Nol en Jan Harm Spiekman waren met hart en ziel molenaar. Gedurende de Tweede Wereldoorlog werd het werk van Jan Harm, die zijn vader opgevolgd was, zeer gewaardeerd. Daarna ging het echter bergafwaarts met de molen. Het onderhoud werd te duur en de omzet werd steeds minder. Daarbij kwam, dat men een graansilo had laten bouwen, die na de oorlog werd uitgebreid met een loods met een mechanische maalinrichting.J an Harm Spiekman, die in de windmolen geen brood meer zag, kon hier molenaar 'zonder wind' worden. Hij nam het aanbod met beide handen aan en zijn ongeregelde muldersleven behoorde nu tot het verleden. De molen bleef nutteloos achter en het noodzakelijke onderhoud werd verwaarloosd. Dat werkte ernstig verval in de hand en in 1951 werd de molen van De Krim ontmanteld. Alleen de stenen romp bleef staan.
De graansilo werd in 1940 door het Centraal Bureau Rotterdam (CEBECO) gebouwd. Deze organisatie stelde de Krimse landbouwers in de gelegenheid kun graan op te slaan. Ook boeren uit de omgeving o.a. uit Bergentheim, maakten er gebruik van.Het graan werd boven in de silo gedroogd en als het vervoerd moest worden met een lange afvoerbuis gelost in de voor de wal liggende schepen. Later werd een grote trechter aan de Hoofdwijk geplaatst, waardoor het gedroogde koren aan de onderkant 'opgezakt' kon worden. Deze zakken graan werden aanvankelijk ook per schip vervoerd, waarna vrachtauto's meer en meer het transport gingen overnemen.
Zakken kunstmest werden ook verhandeld. De boeren bestelden de gewenste hoeveelheden,waarna de zakken per schip naar de boerderijen werden vervoerd. De boeren zetten hun kruiwagens dan aan de wal, waarna de schipper ze vulde met het aantal bestelde zakken. Vervolgens voer hij verder, waarna de kruiwagens na verloop van tijd vanzelf hun bestemming vonden. Als het grotere hoeveelheden betrof, kruide de schipper de zakken kunstmest zelf naar de schuur.
Later nam de cooperatieve landbouwvereniging 'De Landbouw De Krim' eerst de helft van de silo en daarna het bedrijf in zijn geheel over. Men ging nu ook bestrijdingsmiddelen verkopen, waarmee de gewassen besproeid werden. Dat gebeurde vaak door de werknemers van de silo zelf, de daarvoor zelfs wel naar Bergentheim gingen. Hendrik Spang, geboren (1931) en getogen in De Krim, werkte bijna zijn hele leven bij de silo. In 1952 begon hij als arbeider, belast met alle voorkomende werkzaamheden en klusjes. Hij sjouwde met de zware zakken, ging bij de vaste klanten bestellingen opnemen en ook weer bezorgen en bracht zakken kunstmest (telkens twee!) per bakfiets naar Steenwijksmoer. Hij stond in de winkel en verkocht alles wat boeren en tuinders nodig hadden. Hij was chef op de werkvloer, waar in rustige tijden zes en in het oogstseizoen soms wel vijftien man werkten. Hendrik Spang ging in 1992, na veertig werkzame jaren in dienst van de silo, met de VUT. Nog steeds (2006) kijkt hij met veel plezier terug op zijn loopbaan in de graanverwerking en alles wat daar zo bij behoorde. De silo werd overigens in 2005 afgebroken.
Kalkoven
De kalkoven van De Krim staat nog steeds aan de Kalkwijk, maar hij wordt al jaren niet meer gebruikt. Hij was eigendom van de Gebroeders Minke, verveners in Dedemsvaart. Kalk werd gebruikt op de landerijen en in cement. Ze werd vroeger gemaakt van schelpen, die met schepen vanaf de Waddeneilanden werden aangevoerd. Deze schepen legden dan aan in de Lutter Hoofdwijk ter hoogte van de Kalkwijk, die toen nog een echte wijk was. Er kwam een praam, een platte schuit langszij, die met schoppen volgegooid werd, waarna hij door de wijk naar de kalkoven geboomd werd. Hier werden de schelpen met een kruiwagen op een hoop gegooid en de praam vertrok voor de volgende lading tot het schip leeg was.
De kalkovens waren betrekklijk eenvoudig van opzet. Rondom aan de onderkant waren halfcirkelige gaten, die volgestapeld werden met turf. Ook in de oven, onder een rond rooster, werd een laag turf neergelegd. Daarna moest de oven van bovenaf met schelpen worden gevuld. Over een omhooggaande aanloopsteiger liepen de arbeiders met volle kruiwagens omhoog om de schelpen via de vuldeur in de oven te storten. 't Was een zwaar en niet ongevaarlijk werk, dat veel aandacht vergde en dat eindeloos leek te duren. De schelpen waren vermengd met cokes om het vebrandingsproces te bevorderen. Als tenslotte de oven tot bovenaan gevuld was, werd de deur gesloten en via de gaten aan de onderkant stak men de oven in brand.
Na een dag of vier was de verbranding voltooid en nu werd de ongebluste kalk in kruiwagens geschept en in rijen op de vloer van de blusschuur gestort. Hier werd er met de hand water overheen gegoten en dat gaf een enorme dampontwikkeling, die voor de arbeiders bijzonder ongezond was. Meestal bonden ze dan ook zakdoeken voor hun mond. Na het blussen was de kalk gereed voor de verkoop. Ze werd eerst nog gezeefd en vervolgens in papieren zakken verpakt. Verreweg het grootste deel werd afgenomen door de firma Nijhuis in Coevorden.
De schelpverbranding veroorzaakte behalve een enorme rookontwikkeling allerlei kwalijke geuren. Soms fungeerden de ovens ook wel als weervoorspellers. Als je ze in de verte nog kon ruiken, kreeg je regen!
Zoals gezegd, de kalkoven in De Krim staat nog steeds aan de Kalkwijk. Begin jaren zestig werd de productie stilgelegd en in 1964 werd de Kalkwijk gedempt. Sindsdien is de oven al voor verschillende andere doeleinden gebruikt. Gelukkig heeft hij nu de status van monument gekregen en dankzij dit feit wordt hij, hoewel leegstaand, heel goed onderhouden.'t Is met recht een industrieel monument, waarop De Krim zuinig moet zijn!
Hervormde gemeente
De oudste bewoners van De Krim hadden het moeilijk. Het waren kanaalgravers en veenarbeiders en er vestigden zich ook al snel kleine middenstanders. Ze woonden in keten, ook wel boeten genoemd, die opgetrokken waren van berkenstammen, turf en plaggen. Er waren geen sociale en geen medische voorzieningen en de mensen leden onder armoede, honger, koude en ziektes.
Vooral de tuberculose (TBC) maakte heel veel slachtoffers. Het was heel bijzonder, dat onder deze eerste bewoners veel oprechte gelovigen van protestantse signatuur waren. Zij voelden heel sterk de behoefte op zondag naar de kerk te gaan om te luisteren naar troostrijke woorden en om samen te zingen en te bidden. Ze bezochten de dichtsbijzijnde kerken in Lutten, Gramsbergen en Hollandscheveld en het was vooral deze groep mensen, die zich ergerde aan drankmisbruik en onverschilligheid. Aan de steeds meer optredende wantoestanden kon alleen een eind gemaakt worden door evangelisatie, zo redeneerde men. Het brengen van de blijde boodschap en het elkaar helpen in praktisch christendom moest De Krim tot een eigen leefgemeenschap maken.
Op initiatief van Teele Horstra kwam een aantal gelijkgezinden bijeen, die met de steun van de Hervormde kerkenraden van Gramsbergen en Lutten een evangelisatievereninging stichtte. Ze kreeg de naam 'Eben Haëzer'(tot hiertoe heeft de Heere ons geholpen) en de eerste bestuurleden waren voorzitter H.Winters, secretaris T.Horstra, penningmeester H.Seinen en G.J. Dorgelo en J.Dorgelo Mz'n. De vereniging sloot zich aan bij de landelijke 'Bond van Evangelisatiën', die een jaarlijkse subsidie verstrekte. Vervener Steenbergen stelde een grote schuur beschikbaar, die tot kerkgebouw ingericht werd. Men plaatste een grote kachel, er werden olielampen opgehangen en banken opgesteld. Het was 1872 en De krim beschikte ineens over een eigen Hervormde kerk.
Zonder predikant weliswaar, want een evangelistie was een kerk in opbouw en kon alleen een hulpprediker, een evangelist als voorganger onderhouden. Deze kreeg van de Bond een gegarandeerd salaris van fl. 100,- (€ 45,45) per jaar en hij moest zich verder maar zien te redden met bijdragen van zijn gemeente in geld of vaak ook in natura.Het evangelisatiebestuur benoemde als voorganger de heer W.J. Eger, die op zondagmiddag 21 julli 1872 zijn intrede deed, nadat het kerkgebouw 's morgens door de Hardenberger predikant W.Callenback was ingewijd.
De heer Eger mocht als evangelist niet de sacramenten bedienen en dus werden de Krimse kinderen in de kerk van Gramsbergen gedoopt.Dat had tot noodlottig gevolg, dat in januari 1873 een van de daar gedoopte kinderen op de terugweg door de strenge vorst zo onderkoeld raakte, dat het overleed. Voortaan kwam de Gramsberger predikant nu naar De Krim om hier te dopen. Aanneming van nieuwe lidmaten en huwelijkssluitingen bleven in Gramsbergen plaats vinden.
Tot koster was inmiddels voor fl. 10,- (€ 4,55) per jaar de heer De Ruiters benoemd en tot voorlezer en -zanger de heer Luchtmeijer, die beide functie uitoefende voor een vrije zitplaats voor hem en zijn vrouw.De evangelisatie had over belangstelling niet te klagen, want de kerk zal elke zondag tweemaal stampvol. Honderdtien leden huurden alle tweehonderddrieëntwintig zitplaatsen, die in prijs per jaar varieerden van fl. 4,50 (€ 2,05) tot fl. 0,50 (€ 0,23). De totale opbrengst aan zitplaatsgelden bedroeg in de periode van juli 1872 tot mei 1873 fl. 380,50 (€ 172,95). Om speciale aankopen te doen, werd vaak een beroep gedaan op een aantal meer welgestelde leden en zo brachten in april 1873 drieëntwintig milde gevers fl. 23,85 (€ 10,84) bijeen voor een avondmaalstel. Dat bedrag bleek toereikend te zijn.
Er werden ook gemeenteavonden georganiseerd, die als ledenvergaderingen fungeerden en die uitsluitend door mannen bezocht werden. Zij alleen hadden immers stemrecht. Tijdens vergadering van 29 maart 1875 werd bekendgemaakt, dat de landelijke bond de subsidie met fl. 125,- (€ 56,82) zou verminderen. Goede raad was duur. Er zou geprobeerd worden dit bedrag te verminderen, maar secretaris Horstra riep vast maar op tot grotere offerbereidheid. 'Dat wij krachtig de handen tezamen slaan en dat er vrijwillige offers en gaven mogen gegeven worden. En het ledental meer en meer mag toenemen. En hij die koper heeft, koper geeft en die zilver heeft zilver en die goud heeft goud!' Er werd inderdaad geofferd en 't was nodig, want de 'Armenkas'bleek begin 1874 helemaal leeg te zijn. Er waren zoveel hulpbehoevenden in de gemeente, dat lang niet in alle nood kon worden voorzien. Ten einde raad besloot men, dat het evangelisatiebestuur fl. 300,- (€ 136,36) a vier procent jaarlijks aan de armenkas zou lenen.
Het tekort had alles te maken met de seizoenswerkeloosheid gedurende de lange strenge winter van 1873/1874. Er kon niet gewerkt worden en dan waren er ook geen inkomsten. Gelukkig was er op 29 maart 1874 al weer fl. 384,- (€ 174,55) in kas, maar daar waren ook de geleende fl. 300,- (€ 136,36) bij en dat bedrag bleek in 1878 nog steeds niet afgelost te zijn. En de lasten waren toch al zo hoog! De kerk en de pastorie, het inmiddels voor de voorganger gebouwde huis, moesten geschilderd worden. Na prijsopgave werd duidelijk dat de Joodse schilder Salomon Zilverberg uit Coevorden voor fl. 268,- (€ 121,82) de laagste inschrijver was en die moest het dan maar doen. Het waren uitgaven, die niet te vermijden waren, maar die de evangeliastie aan de rand van de financiële afgrond brachten.
Maar 't kon nog slechter. In 1880 bleek, dat de jonge gemeente een tekort van fl. 2.857,85 (€ 1299,02) had. Omdat vervener Steenbergen inmiddels was overleden, wilden zijn erfgenamen het kerkgebouw aan Eben Haëzer te verkopen. Maar er was geen geld en dus besloten ze de koopsom zelf beschikbaar te stellen, waardoor de gemeente fl. 100,- (€ 45,45) per jaar rente moest betalen. Gelukkig was ook nu de offerbereidbaarheid groot en werd in hetzelfde jaar aan bijdragen, collectes, zitplaatsenverhuur en contributies fl. 1.004,53 (€ 456,60) bijeengebracht. Das was in de tijd van armoede en lage lonen letterlijk een Godswonder.
Voorganger Eger werd in 1881 benoemd in Den Haag. Dat was een geweldige promotie en hij nam op 30 januari van dat jaar afscheid van de gemeente, die hij in bijna negen jaar had opgebouwd. 'Kinderkens, het is de laatste ure in mijn geliefde gemeente', zo begon hij zjin afscheidspreek, waarin hij alle zegeningen van zijn werk opsomde. De onkunde onder de mensen was nog groot en die jeugd groeide in het wild op, maar huisbezoek, kerkgang, catechisatie en zondagsscgool hadden veel verbetering gebracht. Hij sloot af met:'Vaarwel!Vaarwel! Dierbare gemeente van De Krim!'
Het was een wat gezwollen taalgebruik vinden we nu, maar 't kwam recht uit het hard van de eerste evangelist van De Krim. Evangelisten waren heel vaak de grote pioniers in geestelijke en pastorale zin, die zich in het veen waagden. Zij werden veelvuldig door naburige gemeenten ingezet om het evangelie te brengen en kerken te stichten. Het waren echte voorgangers, die hun mensen kenden en die geen blad voor de mon namen. Vooral het drankmisbruik werd keihard door hen aangepakt en de evangelist van Dalerpeel sprak bijvoorbeeld over 'de duivel in flessengedaante'. Evangelisten, dikwijls zelf in armzalige omstandigheden levend, waren vanuit een oprecht geloof zegenrijk bezig. Vooral in de Drentse veenkoloniën waren zij de volhouders, wier werk tenslotte bekroond werd door de totstandkoming van zelstandige hervormde kerkgenootschappen.
Zo ook in De Krim. Egers opvolger, de jonge evangelist P.H.R.Huigens, die op 19 mei 1881 zijn intrede deed, bleef hier dertig jaar. Het heeft hem ongetwijfeld veel voldoening gegeven dat op 9 juni 1902 de evangelisatie een zelfstandige Hervormde gemeente werd. Toen hij in 1911 afscheid nam, werd hij dan ook opgevolgd door een predikant. Men was inmiddels al druk bezig een eigen kerkgebouw te verwezenlijken en architect Hakkers uit Dedemsvaart zorgde voor het ontwerp. De Krimse aannemer Jan Huigen werd met de bouw belast en hij zorgde, ook voor de preekstoel en de banken. In 1912 werd de nieuwe kerk, de huidige, feestelijk ingewijd.
In 2012 zijn de Hervormde gemeente en de Gereformeerde gemeente gefuseerd in de Protestantse gemeente. De Gereformeerde kerk werd verkocht en de erediensten werden alleen gehouden in de Hervormde kerk.
Gereformeerde gemeente
Als in 1867 de Lutter Hoofdwijk gereed komt, zijn uitgestrekte gebieden aan weerszijden ervan al verveend. Door vermenging met de bovenste veenlaag zijn de dalgronden ontstaan, die met toevoeging van dierlijke of kunstmatig verkregen mest uitstekend te gebruiken zijn als akkerland. De gronden worden in percelen van zo'n vijftig of meer hectares verkocht aan jonge Groninger of Gelderse boeren, die er grote landbouwbedrijven op vestigen. Ze zijn meestal lid van de Christelijke Gereformeerde kerk en bezoeken samen met al enkele hier wonenende gelijkgezinden de zondagse bijeenkomsten in Lutten of Coevorden. Soms ook gaan ze in verband met de afstand naar de Hervormde evangelisate Eben Haëzer.
Langzamerhand ontstaat er echter een scheiding in twee groepen Krimse Chr. Gereformeerden , omdat verschillende gezinnen er voor kiezen lid te worden van de gemeente in Coevorden. De meerderheid sluit zich aan bij Lutten. Overigens worden in De Krim door catechiseermeesters of lerend ouderlingen regelmatig 'leeravonden'op de zolder van de timmermanswerkplaats van Van Dijk gehouden.
Doordat het aantal Christelijk Gereformeerden voortdurend groeit, gaan er steeds meer stemmen op om in De Krim een eigen kerk te stichten. Al in 1881 wordt door een groep gemeenteleden bij de Lutter kerkenraad aangedrongen op een splitsing. Men kan het echter niet eens worden over de grens met de toekomstige gemeente en men laat het even op zijn beloop. Dat komt vooral, omdat de Lutter predikant (Jan Cognac is zijn bijnaam) een drankprobleem heeft, waarvoor hij in 1884 en in 1885 geschorst en na bekentenis van schuld weer in het ambt bevestigd wordt. In augustus 1885 wordt er dan toch een commisie benoemd, die de stichting van een nieuwe kerkgemeenschap zal gaan voorbereiden. Zitting hierin nemen twee leden namens de classis Ommen, twee uit de Lutter kerkenraad, twee uit De Krim en twee vanuit Coevorden. Het zijn vooral de laatste twee, die moeilijkheden veroorzaken.
De kerkenraad in Coevorden weigert in 1886 haar toestemming, omdat inmiddels twintig gezinnen met ongeveer honderd gemeenteleden dan zouden vertrekken. Want, zo betoogt de kerkenraad:'Dat gemeente Koevorden, groot ruim 300 zielen, heeft hare krachten hoogst nodig tot het dragen der lasten en wanneer haar bijna 1/3 van dat zielental ontnomen werd, zou zij onder den last bezwijken.'
De Krimmenaren zitten daar echter niet mee, omdat ze weten, dat de kerkelijke autoriteiten een zelfstandige gemeente nodig vinden en ze beginnen alvast met de bouw van een eigen kerk. Ze hebben er gezien hun bemiddelde boerenleden ook de financiën voor. Coevorden kan hoog of laag springen en in verband met het ledenverlies om compensatie van het traktement van predikant, men trekt er zich in De Krim niets van aan. Op zondag 16 december 1886 wordt de Chr. Gereformeerde gemeente in De Krim door de predikanten Van Goor (Lutten) en Kuiper (Ommen) officieel geinstalleerd. In de inmiddels gereedgekomen kerk worden door eerstgenoemde in de morgendienst drie ouderlingen en vier diakenen gekozen, die in de middagdienst door laatstgenoemde worden bevestigd.
De Chr. Gereformeerde gemeente van De Krim is een feit en ze telt dan driehonderdtwintig leden. En de kerk in Coevorden? De predikant daar vertrekt in maart 1887 naar Oudega en wordt in september van hetzelfde jaar al weer opgevolgd door een dominee, wiens traktement dan dus toch wel door die gemeente betaald kan worden.
Toen in 1890 de Christelijk Gereformeerde kerk in Nederland samenging met de Nederlandse Gereformeerde kerk, die tot stand gekomen was door de Doleantiebeweging (1886) van Dr.A.Kuiper, ontstonden de Gereformeerde kerken van Nederland. Een kleine groep Christelijk Gereformeerden was het niet met deze fusie eens en ging onder de oude naam verder. In De Krim, waar geen Nederlans Gereformeerde kerk bestond, nam de gemeente de nieuwe naam over en voortaan srpak men hier van de Gereformeerde kerk. Maar ook in ons dorp bleek een klein aantal leden het niet eens te zijn met het samengaan en scheidde zich af. In 1896 bouwden deze Christelijk Gereformeerde ene klein kerkje halverwege Slagharen en De Krim en zo waren er hier sindsdien drie kerken: de Ned.Hervormde, de Gereformeerde en de Christelijk Gereformeerde kerk.
De eerste predikant van de na 1892 Gereformeerd genoemde gemeente was de in 1887 beroepen dominee Spoelstra, die overigens in 1890 alweer vertrokken was. Bij het kerkje was inmiddels een grote pastorie gebouwd, waar in 1891 de tweede predikant, dominee Louman Beyer, zijn intrek nam.Hoewel het dorp nu verdeeld was in drie kerkgenootschappen, bleek samenwerking niet alleen mogelijk, maar ook al heel gewenst. Zo wilde dominee Cazemier in 1896 in De Krim een eigen begraafplaats verwezenlijken. Hij sprak erover in de kerkenraad en men besloot contact op te nemen met het Hervormde evangelisatiebestuur. En zie daar, er werd een gezamenlijke commissie gevormd met Cazemier als voorzitter en de al eerder genoemde Teele Horstra als secretaris. De commissie ging voorvarend te werk. Voor gezamenlijke rekening van beide kerkgenootschappen werd er nu een stuk grond gekocht, waarop in 1898 een begraafplaats werd aangelegd, compleet met hek, baarplanken enz.
De gereformeerde gemeente groeide voortdurend en al in 1919 werd gesproken over uitbereiding van het kerkgebouw. Door geldgebrek in deze crisistijd werden de plannen steeds op de lange baan geschoven, maar in 1923 was het dan toch zover. Op 7 oktober van dat jaar werd de eerste steen gelegd en op 12 februar 1924 nam men de vergrote en vernieuwde kerk in gebruik. De Gereformeerde kerk van De Krim was voortaan niet meer over het hoofd te zien.
In 2012 zijn de Gereformeerde gemeente en Hervormde gemeente gefuseerd in de Protestantse gemeente. De Gereformeerde kerk werd verkocht en de erediensten werden alleen gehouden in de Hervormde kerk.
Christelijk Gereformeerde gemeente
De Christelijk Gereformeerden waren eigenlijk de verdedigers van de leer van dominee Hendrik de Cock, die in 1834 de Afscheiding van de Nederlands Hevormde kerk bewerkstelligde. Zij hadden in 1869 samen met alle andere 'Christelijk Afgescheidene' kerkgenootschappen landelijk de Christelijk Gereformeerde kerk gevormd en onder die naam stichtten de gereformeerden van De Krim in 1886 dan ook hun eigen kerkgenootschap.
Echter, in 1890 verenigden de Christelijk Gereformeerde kerk en de Nederlands Gereformeerde kerk, die door de Doleantiebeweging van dominee Abraham Kuiper was gevormd, zich tot de Gereformeerde kerken van Nederland. Een aantal Christelijk Gereformeerden, dat het niet eens was met de leerstellige opvattingen van de Doleantie, weigerde zich aan te sluiten en bleef onder de oude naam voortbestaan.
Ook in De Krim was een kleine groep Christelijke Gereformeerden en deze vormde in 1892 met gelijkgezinden uit Lutten een eigen zelfstandige gemeente. Er moest nu natuurlijk ook een kerk komen. Maar waar? De kerkenraad besloot tot de volgende nuchtere oplossing: Wie het eerst voor bouwgrond kan zorgen, krijgt de kerk in zijn dorp! Dat bleek De Krim te zijn, want broeder Evert Wind, die aan de Lutterhoofdwijk een boerderij met het landhuis 'Deo Favente' bezat, schonk een perceel grond voor kerkbouw naast zijn bedrijf. Hier verrees dus de Christelijke Gereformeerde kerk die, later witgekalkt, algemeen 'het witte klompenkerkje'genoemd zou worden. Het landhuis Deo favente (met Gods gunst) kreeg al spoedig na de schenking de naam: 'De villa van Wind".
Naast de kerk werd later een pastorie gebouwd en in 1902 kreeg Lutten ook een eigen Christelijk Gereformeerde kerk. Maar voor beide gemeenten kwam maar een predikant. In 1916 kwam de eerste, dominee Baars, die bij zijn aantreden f 850,- (€ 386,-) en vijf vrije zondagen per jaar kreeg en... vrij aardappels. Nog zeven dominees volgden en in 1990 vertrok de laatste. Sindsdien woont er geen predikant meer in de pastorie, maar dankzij een kleine groep getrouwen bleef ze bestaan.
Na 111 jaar werd in september 2007 de Christelijke Gereformeerde Kerk in De Krim opgeheven. Met nog 35 leden ontbrak het aan toekomstperspectief.
Rooms Katholieke parochie
Een vierde kerk in De Krim zou omstreeks 1880 zeker tot de mogelijkheden behoord hebben. Hiertoe aangezet door vervener B.Minke stuurden in De Krim wonende rooms-katholieken regelmatig verzoeken om een eigen kerk te mogen bouwen naar de aartsbisschop van Utrecht. Deze verzocht in 1880 pastoor J.Hogeman uit Slagharen om zijn zienswijze hierop te geven en die was niet hoopgevend. Minke, zo schreef de pastoor, beschouwde de stichting van een dergelijk kerk als een erezaak en hij zou er persoonlijk zeker duizend gulden voor willen geven. Maar, zo vervolgde de pastoor, 'heeft Monseigneur de zaak beslist dan doen ze niets meer en laten de pastoor tobben en bedelen!' Dat laaste was Hogemans doorslaggevende bezwaar. De kerk in De Krim zou zeker door Minke en de zijnen tot stand gebracht kunnen worden, maar de armse Krimse parochianen zouden de uitgaven ervoor nooit kunnen dragen.
Toch, zo bleek uit een bijgevoegde lijst van de pastoor, woonden er in 1880 in De Krim maar liefst honderdzevenenzestig katholieken, waarvan er honderdtwaalf aangenomen waren en in Beneden-Steenwijksmoer nog eens drieëndertig, waarvan negentien aangenomen. Opgeteld bij de katholiek in de omringende buurtschappen als Schuinesloot kwam de pastoor toch nog tot tweehonderdnegenendertig zielen. Geen gering aantal, maar ze waren volgens hem allemaal 'arm, zeer arm, behoeftig en schamel', behalve een negental iets beter bedeelde gezinshoofden. Al met al een stelletje armoedzaaiers, waar niets van te verwachten viel!
Maar waren de door hem aangevoerde bezwaren achter wel juist? In 1872 al hadden zesendertig briefschrijvers zich tot de aartsbisschop gewend met een verzoek tot kerkgebouw. Ze wezen daarbij op het feit, dat de hervormden al een eigen kerk gesticht hadden en ze vreesden daarvan concurrentie. Als volgt:'Tot overmaat van ons leedwezen wordt door de andersdenkenden alles aangewend om in alles de eersten te zijn, worden er grote offers gebragt om het eerst ene parochie te stichten. Reeds is dan ook eene soort van noodkerk in een huis daargesteld, alwaar een predikant op Zondag in den vroegen morgen al begint te prediken en des daags drie tot vier malen dienst verrigt om het volk te trekken en de flaauwe Katholieken van hun geloof af te leiden'.
Ook toen al weigerde de aartsbisschop zijn medewerking, opgetwijfeld afwijzend geadviseerd door de toemalige pastoor J.Verhoef ( 1868-1879). Beide pastoors, Verhoef en Hogeman, werden in Slagharen geplaagd door geldzorgen. Hogeman met name kon geen parochiaan (en zijn bijdragen!) missen en wilde bijvoorbeeld in 1887 een oude school voor afbraak kopen om met de vrijkomende stenen 'het houten lijkhuisje op het kerkhof en 'de 5 huisjes der 5 erfjes, die van de R.C. armen zijn' op te kunnen knappen.
Een nog in 1885 speciaal voor de kerkgebouw in De Krim ingestelde commissie smeekte de aartsbisschop dan toch in ieder geval een noodkerk toe te staan.'Het is toch bedroevend', aldus de brief.' voor ons belijders der ware Kerk van Christus te moeten zien dat onze dwalende medechristenen reeds aanstalten maken hier hun tweede bedehuis (de Gereformeerde kerk) te bouwen.'
Om te besluiten met: 'Wij eindigen DHW (Doorluchtige Hoog Waardigheid) met de belangen onzer ziel en zaligheid nogmaals aan uwe vaderlijke zorg en liefde aan te bevelen en blijven met den diepsten eerbied en onveranderlijken trouwe uwe DHW's onderdanigste dienaren'. Niets hielp echter. Noch de belangen onzer ziel en zaligheid, noch het aanbond van 'twee bunders'bouwgrond, noch de belofte elk jaar een som geld uit te keren aan de pastoor van Slagharen of aan de priester, die met de bediening der Kerk 'mogt worden belast'. Zijne DHW de aartsbisschop bleef oostindisch doof; de parochie van Slagharen mocht niet voor het hoofd gestoten worden.Zo bleven de katholieken van De Krim ondanks twintig jaar bidden en smeken aangewezen op de kerken van Coevorden en Slagharen. Tot vandaag de dag toe!
Onderwijs
De kinderen van de eerste bewoners van De Krim gingen zelden of helemaal niet naar school. Zeker gedurende de zomermaanden werkten ze met hun ouders in het veen en 's winters waren de weeromstandigheden de grote spelbreker. Slechts een klein aantal, hoofdzakelijk kinderen van de middenstanders, bezocht de openbare school in Slagharen of in Oud-Lutten.
Het duurde tot 1875 voor het gemeentebestuur van Gramsbergen een school in De Krim liet bouwen.Dat was natuurlijk een openbare school, bedoeld voor iedereen, maar lang niet elk kind kwam. Er was immers nog geen leerplicht en 't waren weer de arbeiderskinderen, die het meest verzuimden.
Het schoolgebouw stond in de lengterichting aan de Hoofdweg 109 en het telde vier lokalen. Een van de eerste schoolhoofden, meester Jan Broekman, was een dorpsonderwijzer van de oude stempel. Hij bleef gedurende zijn hele loopbaan, to 1927, aan zijn schoolverbonden. Broekman was zeer betrokken bij de gemeenschap en fungeerde tientallen jaren als secretaris van de dorpsvereninging "De Eendracht", die op alle mogelijke manieren de levensomstandigheden probeerde te verbeteren.Regelmatig trok hij de veengebieden in om zich persoonlijk van de schrijnendste armoede op de hoogte te stellen.
Opmerkelijk voor die tijd was zijn houding, toen voorstanders van bijzonder onderwijs een christelijke school wilden stichten. Hij had hier alle begrip voor en legde de ouders, wier kinderen om deze reden zijn school verlieten, geen strobreed in de weg. Die houding werd ook ingegeven door zijn opvatting, dat hier bijna alleen Gereformeerden waren, die voor de nieuwe school kozen. Daarin vergiste hij zich echter. Meester Broekman kreeg veel opvolgers, maar niemand hield het zo lang uit als hij. Het schoolgebouw werd na de komst van de eerste christelijk school in 1900 nooit meer helemaal bevolkt. Toen het leerlingenaantal later toch weer langzaam steeg, werd deze aanwas door de stichting van de Hervormde school in 1932 weer tenietgedaan. Hierdoor kwam er een leslokaal in gebruik bij meubelland Sipkema en een ander diende als opslagplaats voor de voetbal - en de korfbalvereniging.
In 1951 brandde het gebouw uit en het werd vervangen door een nieuwe school met twee lokalen op dezelfde plaats.Toen kwam ook de naam "Klimop" in gebruik. In 1976 kreeg het openbaar onderwijs in De Krim de beschikking over een nieuwe school aan de Marsstraat met vier lokalen en een kleuterspeellokaal. De school, inmiddels al weer uitgebreid, heet nu officieel "Openbare basisschool Klimop". Ze telt nu (2006) zestig leerlingen en negen (deels part-time) leerkrachten. Het oude tweeklassige schooltje aan de Hoofdstraat werd verbouwd tot woning. De christelijke school "Rehoboth" leek aanvankelijk inderdaad een gereformeerde aangelegenheid te worden. Ongeveer vijftien jonge huisvaders, Groningse boeren, kwamen op 25 juli 1899 in het gebouw achter de Gereformeerde kerk bij elkaar en besloten tot de verwezenlijking ervan. Ze stichtten een schoolvereniging, brachten met lijstcollectes en giften fl. 1.800,- (€ 818,18) bijeen en dat bedrag volstond voor de bouw van een school met een leslokaal. De kosten van het gebouw, de leermiddelen, de verlichting en de verwarming moest de vereniging zelf betalen, maar de salarissen van het personaal kwam in 1899 al gedeeltelijk voor rekening van het rijk. Dat hield wel in, dat de jaarwedde van het eerste schoolhoofd, de heer Tijmen van de Kooy, ten bedrage van fl. 650,- (€ 295,46) volgens rijksnormen moest worden vastgesteld.
Het bestuur van de nieuwe school stond dus jaarlijks voor zware lasten, die door ouders en milde gevers via een zogenaamd suppletiefonds moesten worden gedragen. Pas in 1920 kwam de financiele gelijkstelling van het bijzonder en openbaar onderwijs tot stand. Rehoboth werd op 1 februari 1900 geopend met zevenentwintig leerlingen en een hoofdonderwijzer. Hoewel de school vanaf het begin gedragen werd door gereformeerde ouders en verenigingsleden, was de hervormde invloed niet te verwaarlozen. Zo was de eerste voorzitter van het schoolbestuur de welbekende Teele Horstra en hield de voormalige hervormde evangelist W.J. Eger de openingsrede in de Gereformeerde kerk.
Ondanks de hoge eigen bijdragen groeide de school voorspoedig. In 1901 werd het tweede lokaal aangebouwd, in 1902 het derde en in 1905 het vierde.Toen de heer Van de Kooy in 1907 vertrok, waren er honderdeenentachtig leerlingen, werden de salarissen van de vier personeelsleden volledig vergoed, maar bleven de overige kosten voor de rekening van de schoolvereniging. Het is eigenlijk een wonder dat deze, inclusief de steeds terugkerende verbouwingskosten, allemaal betaald konden worden. De schoolbevolking bestond inmiddels uit alle gereformeerde kinderen en een aanzienlijk aantal hervormden. In 1907 riep men een ULO afdeling in het leven, die echter in 1926 weer opgeheven werd. In 1921 was nl. in Coevorden aan de Paul Krugerschool ook een ULO afdeling gesticht, die over meer ruimte, maar vooral over meer gediplomeerde leerkrachten beschikte. De gelijkstelling in 1920 leverde Rehoboth een nieuw schoolgebouw met vijf leslokalen op, dat op 5 oktober van dat jaar in gebruik werd genomen.
Omdat de gereformeerde inbreng in het bestuur- en personeels- bestand voortdurend toenam, ging men in De Krim steeds meer spreken van 'de gereformeerde school'. Mede hierdoor kwam vanuit de Hervormde kerkenraad de wens naar voren een eigen Nederlands Hervormde school te stichten. Dat was, zo betoogde initiatiefnemer dominee F.J.A. de Jagher tijdens een eerste bijeenkomst, van groot belang, 'zoodat school en kerk bij elkander aansluiten'. Zes ijveraars hielden in december 1930 een handtekeningen actie en berichtten de kerkenraad, dat er 'voor drieenveertig leerlingen bijna allen van de Openb. Lag. School' op een officiele lijst was getekend. Op 2 februari 1931 bleek op een door De Jagher bijeengeroepen vergadering, dat de lijst nu al drieenzeventig namen telde, ook van kinderen, die bij Rehoboth waren ingeschreven. Er werden een schoolvereniging gesticht, die zich aansloot bij de landelijke (Hervormde) Vereniging voor Christelijk Volksonderwijs (CVO) en onder voorzitterschap van de dominee werden de vereiste stappen ondernomen. Als men voldeed aan de voorwaarden in de wet gesteld, moest het gemeentebestuur immers meewerken aan de totstandkoming van de nieuwe school.
Dat vielen de heren, dames 'bestuurden' nog niet, echter niet mee. Het gemeentebestuur van Gramsbergen voelde er niets voor de kosten van een tweede christelijke school in De Krim voor zijn rekening te nemen. Er was er immers al een er was nooit iets gebleken van een verschil in opvattingen. De gemeenteraad was het er mee eens en nam het besluit medewerking te weigeren. Op aanraden van het landelijk bureau van CVO ging het bestuur in beroep bij Gedeputeerde Staten, die het raadsbesluit vernietigden. Hierop ging de gemeenteraad op zijn beurt in beroep bij de Kroon, dus bij de Raad van State. Deze bleef bij de beslissing het raadsbesluit te vernietigen en zo werd de gemeente Gramsbergen alsnog verplicht mee te werken aan de totstandkoming van de Ned.Hervormde school in De Krim. De aanvrage voldeed ? immers aan alle in de wet gestelde voorwaarden! Het gemeentebestuur zegde, 'nu de Kroon beslist had', alle medewerking toe.
Het bestuur zette er vaart achter.Op 10 maart 1932 werd de heer C. Benus, onderwijzer in Stadskanaal, benoemd tot hoofd der school en op 31 mei 's avonds werd een wijdingsbijeenkomst in de Hervormde kerk gehouden. De dag daarop, op woensdag 1 juni 1932, begon Ned.Hervormde school van De Krim met zesennegentig leerlingen en drie leerkrachten in een noodgebouw aan de Parallelweg 36 haar bestaan. Maar door financiele problemen van het gemeentebestuur, waaruit verschillende beroepskwesties voortvloeiden, duurde het nog tot 1935 voor het nieuwe schoolgebouw kon worden geopend. De school telde toen honderddertien leerlingen. De heer Benus bleef twintig jaar aan de school verbonden. Ook hij zette zich extra in voor de dorpsgemeenschap en op zijn initiatief werden op sportgebied verschillende verenigingen opgericht.
Tientallen jaren zouden de twee christelijke scholen naast elkaar blijven bestaan, de gereformeerde Rehoboth en de Hervormde school. Merkwaardig was, dat beide groeperingen elkaar wel konden vinden in het kleuteronderwijs, waardoor eind jaren zestig de algemene christelijke kleuterschool 'In de dop' tot stand kwam. In het bestuur ervan zaten bestuursleden van de beide lagere scholen. In de jaren zeventig werden af en toe fusiepogingen ondernomen, die tenslotte uitmondden in besprekingen. Pas in 1981 kwam na moeizame onderhandelingen de eenwording tussen beide lagere scholen en de kleuterschool tot stand. De heer H.E. Westerling, sinds 1975 hoofd van de Hervormde school, werd hoofd van de nieuwe algemeen christelijke school, die voorlopig gehuisvest bleef in de drie bestaande gebouwen. Tien jaar later, op 22 april 1991, werd op de plaats van de voormalige kleuterschool een nieuw gebouw met negen lokalen in gebruik genomen. Deze school kreeg als officiele naam:'Christelijke Basisschool De Bron' en telde toen tweehonderd leerlingen en dertien leerkrachten.
De eendracht
Op 19 december 1878 kwamen elf Krimse mannen ten huize van Roelof Keuken bij elkaar om een vereniging te stichten, die het algemeen belang van het dorp zou bevorderen. Meester Broekman van de openbare school werd secretaris en zijn notulen beschreven de geschiedenis van de nu volgende jaren. Alle elf aanwezigen gaven zich op als lid en om de wil samen veel te bereiken te beklemtonen, werd de naam 'De Eendracht' gekozen. Men beijverde zich voor een betere straatverlichting, voor wegenaanleg en -verharding, voor het verkrijgen van een markt en een eigen brandweerkorps en men stelde een nachtwacht aan. De goede man verdiende f5,- per week en moest daarvoor elke nacht op pad.
Er moest ook een 'springbok' komen, een bok om de talloze geiten te dekken en dat mocht niet zo maar een bok zijn. Daarom kocht De Eendracht de bekroonde bok van de in 1892 gehouden veetentoonstelling in Hoogeveen aan en liet het dier onderbrengen bij een 'bokhouder'. Een dekking kostte twintig cent, waarvan vijftien voor de houder en vijf voor de Eendrachtskas. Toen herhaalde aanvragen om steun bij projecten als straatverlichting en het aanleggen van een verharde weg naar de begraafplaats bij het gemeentehuis niets opleverden, besloot men aan te sturen op het verkiezen van een eigen gemeenteraadslid. Er was echter nog censuskiesrecht en alleen burgers, die een bepaald bedrag aan belasting betaalden, mochten stemmen of konden gekozen worden. En al had de meerderheid van de Krimse bevolking het niet breed, met steun van anderen moest er toch iets te bereiken zijn, zo rederneerde men.
Het gemeentebestuur werd toeschietelijker en stelde fl. 30,- (€ 13,63) beschikbaar voor straatverlichting, waarna de Eendracht bij zeven vonders een lantaarn liet plaatsen. Aanleg van een weg naar de begraafplaats bleef echter een vrome wens. Het gemeentebestuur vond het echter te duur en berichtte Gedeputeerde Staten, dat het 'het nut van de weg erkenende niet tot aanleg kon besluiten vanwege de hoge kosten!' De gebroeders Minke, de bekende verveners, schoten te hulp en boden gratis grond aan. Toch duurde het nog tot 1896 voor met de aanleg werd begonnen. Mede dankzij alweer de Minkes, die al eerder grond geschonken hadden, kwam er naast Cafe De Lange aan de Hoofdweg 62 ook nog een markt tot stand. Opgevrolijkt met een draaimolen en een schommel werd ze in mei 1881 voor het eerst gehouden.
Maar De Eendracht maakte zich ook verdienstelijk bij de daadwerkelijke bestrijding van de telkens terugkerende armoede gedurende de winter. Seizoenwerkeloosheid was een gesel voor De Krim. In het voorjaar, als de vorst uit de grond was, was er genoeg werk voor kanaalgravers en veen- en landarbeiders, maar als het 's winters weer ging vriezen, was er niets meer te doen voor hen. Dan sloeg voor heel veel gezinnen de seizoenswerkeloosheid toe en dan waren er geen inkomsten meer. Veenarbeiders, die niet hadden kunnen sparen voor mindere tijden, namen soms een voorschot bij hun baas, de vervener, maar meestal kochten ze bij hem 'op de lat' de levensmiddelen, die ze beslist nodig hadden. Veel verveners dreven namelijk een eigen winkel/cafe, waar de arbeidersgezinnen verplicht waren te kopen of te verteren. Zo stroomden de zuur verdiende loonbedragen weer terug in de beurzen van de bazen en als in het voorjaar het 'opgeschreven'geld op het loon moest worden ingehouden, waren de arbeiders weer in de macht van hun bazen. Een machtspositie, waaruit ze zich niet meer konden bevrijden en dus was dit een sociale misstand van het zuiverste water.Ook bij ziekte en overlijden waren arbeiders vaak overgeleverd aan de goedgunstigheid van hun werkgevers.
Maar gelukkig was er altijd de kerk nog. Als er geen beroep kon worden gedaan op de baas en zijn nering, kon er altijd aangeklopt worden bij de armenkas van de diaconie. De diakenen bedeelden, gaven zonder er iets voor terug te vragen, maar ze deden dat alleen bij werkelijk hoge nood en letterlijk mondjesmaat. Toch, het om steun vragen bij de diakenen, die dorpsgenoten waren, werd vaak als vernederend ervaren. Veel arme Krimmenaren zijn echter hierdoor van de hongersnood gered. En... bijna iedereen was omstreeks 1900 lid van de Hervormde, Gereformeerde of Christelijk Gereformeerde kerk, waardoor ook bijna iedereen geld bijdroeg of geld ontving.
Hoe dan ook, leven van de kerkelijke armenzorg was niet alleen een uiterst redmiddel, 't was ook geen vetpot. Het is toch weer heel bijzonder, dat het juist de zeer kerkelijke penningmeester van de hervormde evangelisatie Teele Horstra was, die het initiatief tot een werkelijk algemeen sociaal stelsel in De Krim nam. Samen met de heren Kroeze, Neterink, Broekman en Dorgelo stichtte hij in 1882 de werkverschaffingscommissie van De Eendracht. Geen bedeling, maar loon naar werken voor het vervaardigen van nuttige produchten, die verkoopbaar waren, dat was de prijzenswaardige opzet van de heren.
Om aan een startkapitaal te komen, gaf De Eendracht aandelen van fl. 2,50 uit (€ 1,14). Men verkocht er honderdeenenzeventig en kon dus beschikken over fl. 427,50 (€ 194,32). Van dit bedrag werd o.a. wol gekocht, waarmee in de huisgezinnen kousen in verschillende maten gebreid konden worden. Ze werden per paar betaald en door de organisatie met een kleine winst verkocht, waardoor weer nieuwe wol kon worden aangeschaft. Het breien van de kousen werd een groot succes. Overal werd gebreid en ook een groot aantal mannen maakte zich de kunst eigen en werkte mee. Een andere bezigheid betrof het draaien van touw, dat geleverd werd aan een groothandel in Schiedam. Ook het vlechten van biezen matten werd beoefend en deze werden per stuk betaald. De grondstof ervoor was gratis te verkrijgen, want biezen, riet en 'russen, konden overal in de omgeving geplukt worden. Omdat er tijdens de strenge winter van 1892/1893 veel geschaatst werd, stelde De Eendracht voor een klein dagloon baanvegers aan. Aan de schaatsers werd een bijdrage gevraagd, maar dat viel tegen. De inkomsten konden de uitgaven lang niet dekken.
Zo kwam een sociaal systeem van zelfwerkzaamheid tot stand, dat recht deed aan de menselijke waardigheid van de arbeiders. Voor die tijd en voor De Krim was het een uitzonderlijke voorziening, die nu nog steeds veel respecht verdient. Helaas, de werkverschaffing 'De Eendracht'was geen lang leven beschoren. Door verandering in het modebeeld voor wat betreft gebreide kousen en door het gebruik van minderwaardig materiaal voor de biezen matten, kwam de afzet van de producten in gevaar. De inkomsten liepen dramatisch terug en na vier jaar werd de werkverschaffingscommissie weer opgeheven. Jammer, 't was zo goed bedoeld.
Nog een belangrijk initiatief van De Eendracht was het zenden van een dringend verzoek aan de directie van de DSM (de Dedemsvaartse Stroomtramweg Maatschappij) om de trambaan langs de Lutterhoofdwijk door te trekken naar Coevorden. In 1898 vervulde de directie deze wens, mede omdat daardoor een verdere ontsluiting van de Drentse veengebieden mogelijk zou worden. Hierna werd het stil om De Eendracht. De tijden veranderden. Politieke partijen en vakorganisaties namen de rol van belangenbehartiger over en in 1919 kwam er algemeen kiesrecht voor mannen en een jaar later ook voor vrouwen. Een man, die hier toch nog met ere genoemd moet worden en niet alleen om zijn betrokkenheid bij De Eendracht, is Teele Horstra. Van hem werd gezegd, dat hij beter voor anderen was dan voor zichzelf.
N.B. Teele Horstra werd in 1838 in Avereerst geboren en hij trouwde in 1865 met Hendrika Keuken. Het jonge paar verhuisde kort daarna naar De Krim, waar een cafe annex kruidenierswinkel werd begonnen. Teele werd daarbij ook vervener. Hij kocht grote stukken veen, die hij door seizoensarbeiders liet afgraven. In tegenstelling tot andere verveners gaf hij blijk van grote sociale betrokkenheid. Gedwongen winkelnering en uitbetaling van lonen in cafes waren hem een gruwel. Hij leende geld aan zijn arbeiders en bouwde aan de naar hem genoemde wijk zelf huurwoningen voor hen. De bij zijn bedrijf gebouwde vergaderzaal stelde hij aan iedere sociale, politieke of godsdienstige instelling ter beschikking.
Zijn diep doorvoelde godsdienstige-sociale betrokkenheid kwam tot uiting bij de stichting van o.a. de Hervormde Evangelisatie, de Rehobothschool, De Eendracht en de Boerenleenbank. Meestal vervulde hij in de hierbij gevormde besturen de functie van secretaris of penningmeester.Zijn aantekeningen en verslagen muntten uit door nauwgezetheid en duidelijkheid.Teele Horstra was algemeen geacht en toen hij de door hem in het leven geroepen Hervormde evangelisatievereniging verliet om over te gaan tot de Gereformeerde kerk, kreegh hij van eerstgenoemd genootschap een afscheidscadeau in de vorm van een godsdienstig boekwerkje getiteld 'Zeven Predikatien'.
Teele Horstra heeft heel veel voor De Krim betekend. Bijna alle belangrijke organisaties van godsdienstige of sociale aard eind negentiende begin twintigste eeuw was hij rechtstreeks betrokken. Hij stierf op 11 oktober 1912 , maar is nog steeds niet vergeten. Op de plaats, waar eens zijn winkel/cafe/vergaderzaal stond, is in 2005 een appartementen gebouw verrezen onder de naam 'Horstra's Hof'.
Begrafenisgebruiken
Oude boerengemeenschappen als Gramsbergen en Dalen kenden vanouds een rijke aaneenschakeling van gebruiken bij het overlijden van een van hun inwoners. In De Krim, veel later ontstaan en ook nog door de vestiging van mensen van verschillende herkomst, ging het vaak veel eenvoudiger toe. Bovendien was de bevolking, zeker in de beginjaren, veel armer. Maar ook hier was in de negentiende eeuw de dood een bij het normale leven behorend verschijnsel. Het was een onderdeel van het bekende patroon en natuurlijk was dit ook een gevolg van het veel hogere sterftecijfer.
Mensen overleden over het algemeen veel vroeger en kindersterfte kwam veel voor. Dat wil niet zeggen, dat er geen verdriet was.Integendeel, maar dat heeft niets te maken met de aanvaarding van de dood. Juist het verdiet, het gemis maakten, dat ook in De Krim begrafinisgebruiken getuigden van zorg en nazorg. Vaak werd bij de uitzet van de bruid al gezorgd voor doodshemden voor het jonge echtpaar. Zonder zakken natuurlijk, want die waren toch niet meer nodig.
Overledenen werden afgelegd in een van deze hemden en als die niet aanwezig waren, was het op dat moment gedragen hemd ook goed. In de Tweede Wereldoorlog werden zelfs papieren hemden gebruikt. De kist werd gemaakt door plaatselijke timmerlieden. In de meeste gevallen van gebeitst vurenhout, maar als de familie het kon betalen, liever van eikenhout. Daarna kwamen de naaste naobers (buren), zo'n zes tot tien er aan te pas. Zij gingen naar het sterfhuis, verdeelden daar de taken en deden wat nodig was. De klok werd stilgezet, want de overledene was 'uut de tied!' De spiegel werd omgekeerd of bedekt, zodat de dode, als hij als geest zou terugkeren, zich niet meer kon herkennen. Het afleggen gebeurde ook door de naobers, later door vrouwen, die hiervoor betaald werden en nog later door de wijkzuster.
Het stro in de bedstee, waarop de overledene had gelegen, werd verbrand en men hield aanvankelijk ook nog een dodenwake. Een oud Germaanse gebruik, maar inmiddels ook praktisch. Ongedierte, met name ratten, was nog veelvuldig aanwezig en je wist maar nooit, wat die beesten 's nachts met het lijk zouden doen. Was het in sommige Drentse boerenschappen gebruik, dat de nachtwake door een persoon gehouden werd, in De Krim gebeurde dat door een aantal buren tegelijk. Er werd een kaars op de kist gezet en een fles jenever op de tafel en de wakers gingen om de overledene heen zitten.Van tijd tot tijd wer de fles aangesproken, doordat men alle aanwezigen om de beurt hetzelfde glaasje, tot de rand gevuld, aanreikte. Dat moest dan in een keer achterover worden geslagen. Er werden verhalen van vroeger verteld en als de stemming steeg, raadsels opgegeven of zelfs 'moppen' verteld. 't Kon daardoor wel eens een vrolijke boel worden bij zo'n nachtwake. Dat luchtte op en de ratten bleven in dat geval zeker wel weg. Hij of zij 'is om een luchien (kaarjse) gegaon', zei men hierdoor wel, als iemand was gestorven. Bij de begrafenis werd de kist op een laag stro op een open boerenwagen gezet, nadat hij door een van de naobers was dichtgespijkerd. Stond het sterfhuis aan een 'wieke" (een wijk), dan werd de kist op een bok (een platte schuit) geplaatst en vandaar naar de weg geboomd, waar hij op de wagen werd getild. Kistjes van overleden kinderen werden dikwijls per kruiwagen naar de begraafplaats gebracht. Was het 's winters slecht weer, bij sneeuw en ijzel, dan werd ook nog wel eens een slee gebruikt. De open wagen met de kist mocht voor het sterfhuis niet draaien en de voerman mocht tijdens de rit niet omkijken. Bij overtreding van de eerste regel zou er hier misschien spoedig een nieuwe dode te betreuren zijn en bij die van de tweede zou de geest van de dode terug kunnen keren en dan zorgen voor veel onheil. Bijgeloof was onze voorouders niet vreemd!
Werden in de oude dorpen vaak welvoorziene begrafenismaaltijden aangeboden, in De Krim was daar meestal geen geld voor. Maar eeen kop echte koffie (geen chichorei!) en een boterham met kaas of ham (schenke) konder er altijd wel af en ook de fles met jenever ging nogal eens rond. Dat laatste was natuurlijk weer niet bevorderlijk voor een ingetogen en waardige afsluitingsbeijeenkomst. Er waren ook bepaalde Krimse zegswijzen bij een sterfgeval. Was iemand plotseling overleden, dan zei men:'Hij (zij) is in 't volle vleis weg egaone' en had de overledene een lang ziekbed gehad, dan werd gezegd: 'Hij (zij) was schoon uut eteerd'. Als oude mensen stierven, heette het:''t Was er schoon of' en bij een zelfdoding:'Hij (zij) hef um (heur) verdaone!' Als teken van rouw werden bij het sterfhuis de luiken gesloten of, als die er niet waren, hing men een laken voor de ramen. Familieleden of buren dekten een deel van de ramen met een laken af. In beide gevallen duurde het zo lang het lijk 'boven aarde'stond. Voor de persoonlijke rouw was ook veel aandacht. Een weduwe moest een jaar en zes weken in het zwart gekleed blijven en het oorijzer of de muts werd een hoed van zwart stof of een zwarte doek gedragen. De weduwnaar droeg een zwart pak en een zwarte hoed of pet, ook een jaar en zes weken lang. Op de eerstvolgende zondagen na de begrafenis bracht de familie 'de rouw in de kerk' en de mannen droegen dan, indien mogelijk, een hoge hoed. Voor ouders en kinderen gold dezelfde rouwtijde, voor broers en zussen een half jaar en voor neven en nichten zes weken. Zij dorgen in die tijd zo veel mogelijk zwarte kleren en bij grote families was men daardoor nogal eens vaak in de rouw. Later gingen de mannen een zwarte band om de arm dragen en weer later werd er een ruitje van zwarte stof op de mouw van hun bovenkleding genaaid.
De gedenktekens op de begraafplaats lieten in De Krim duidelijk de welstand van de gestorvenen zien. Een liggende zerk was van 'de grootheid'van het dorp, van de dokter, de dominee, een dikke boer of een rijke vervener. Een 'staond steentien' kwam toe aan de middenstand en het gewone of arme volk volstond met een 'plaankie', een rechtopstaande houten plank, vaak door de familie zelf gemaakt. Het verluiden (verluun) met de kerkklok voor en tijdens de begrafenis kwam in De Krim pas in zwang, toen de nieuwe Hervormde kerk in 1912 een luidklok kreeg. Het werd alleen op verzoek van de familie gedaan. Het was een volk van weinig woorden, het volk van De Krim. 'As 't goed is, muj 't goed laoten en een woord te veule, kan 't ok minder moaken!', zei men en dus werd er bij een begrafenis alleen het woord gevoerd door de dominee of de pastoor en een enkele keer door een uitvaartleiden. Over tot standkoming van de begraafplaats is al een melding gemaakt in het hoofdstuk over de Gereformeerde kerk. De begraafplaats zag er in het begin nogal rommelig uit. De Krimmenaren, praktisch van aard, hadden er geen moeite mee, dat de nog niet gebruikte grond verhuurd werd om er aardappels of rogge op te verbouwen. De graven konden al direct gekocht worden en wel tenminste drie tegelijk voor fl. 3,- (€ 1,36) per graf.
Huren kon ook en dan betaalde men fl.2,- (€ 0.91) voor een normaal en fl. 1,- (€ 0,45) voor een kindergraf per jaar.
K. Donker werd de eerste doodgraver. Hij verdiende fl. 0,80 (€ 0,36) voor het delven van een groot en fl. 0,40 (€ 0,18) voor een klein graf. Als hij zijn werk goed gedaan had en er waren geen klachten, kreeg hij fl. 0,10 (€ 0,04) per graf per jaar extra.
Het bestuur beheerde de begraafplaats uitermate goed en het jaarlijks saldo werd steeds in de gereformeerde en hervormde kerkelijke kassen gestort. In 1905 deed zich een conflict voor. Een ouderpaar had geweigerd de verschuldigde huur voor een kindergraf te betalen en bleef bij die weigering. Toen drie jaar later in het gezin weer een kind te betreuren was, weigerde het bestuur op zijn beurt het lijkje te begraven voor de oude rekening was voldaan. Na veel overleg ging het ouderpaar tenslotte akkoord en de schuld en de nieuw te betalen huur werden in een keer voldaan. Ook in De Krim ging men de lijkbezorging organiseren.
Niet langer meer het vervoer van de overledenen op een open wagen, maar voortaan met meer eerbied, vond de plaatselijke afdeling van de Chr.Werkleidenvereniging Patrimonium. Er werd een gebruikte lijkwagen aangeschaft, zo een met zwarte gordijnen er omhgeen en een gesloten zwart dak. Lang niet iedereen wilde er gebruik van maken, maar langzamerhand won deze manier van vervoer toch terrein.
Op 7 maart 1914 werd de begrafenisvereniging 'De Laatste Eer' opgericht. Het bestuur bestond uit vijf personen, waaronder veldwachter W.te Slaa. Er werden honderdachttien aandelen van fl. 2,50 (€ 1,14) uitgegeven, waardoor het eerste kasgeld van
fl. 295,- (€ 134,09) bijeenkwam. Ook hier was sprake van een weloverwogen beheer. De jaarlijkse contributie bedroeg voor de eerste klasse fl. 5,50,- (€ 2,50) per gezin, voor de tweede klasse fl. 3,00 (€ 1,36) en voor de derde klasse fl. 2,00 (€ 0,91).
Het bestuur bepaalde in welke klasse een gezin thuis hoorde en idereen had daar meestal vrede mee.
Er werd een aanspreker in de persoon van de heer Kuipers aangesteld, die bij genodigden en kennissen het overlijden aan de deur ging aanzeggen. Dat ging op plechtige toon en werd afgesloten met de uitnodiging de begrafenis en de condoleance daarna bij te wonen. De aanspreker had de leiding bij de begrafenis en de bijeenkomst, zorgde voor het delven van het graf en deed verder alles, wat nodig werd geacht. Hij ontving voor zijn diensten fl. 8,- (€ 3,64) per begrafenis en voor die van een kind fl. 3,- (€ 1,36), terwijl hij voor fl. 2,- (€ 0,91) de dode ook wel wilde afleggen. Dat laatste kwam niet zo veel voor, want men vond in De Krim, dat men 'die centen ook wel zelf kon verdienen!'
In 1916 schonk Patrimonium de lijkwagen aan de begrafenisvereniging op voorwaarde, dat de eerste vijf jaar de tarieven niet verhoogd mochten worden. Het paard ervoor en de koetsier erop werden nu per aanbesteding in dienst genomen. Willem Meyerink was de gelukkige. Hij mocht voor een rit met een paard van het sterfhuis naar de begraafplaats fl. 3,25 (€ 1,47) in rekening brengen en met twee paarden fl. 5,- (€ 2,27). Een rit naar Slagharen en Lutten kostte met een paar fl. 4,- (€ 1,82) en met twee paarden fl. 5,75 (€ 2,61). Voor tochten naar Coevorden golden respectivelijk de bedragen fl. 5,- (€ 2,27) en fl. 6,75 (€ 3,07). Ook de paarden waren tijdens de begrafenis in rouw gedompeld - een zwart kleed over het lichaam en een zwarte deken over zijn knieen. De eerbeid voor de dood was algemeen. Als de koets met de stoet rouwend erachter voorbijging, stond iedereen stil met het gezicht naar de lijkwagen en de mannen namen allemaal hoed en pet af. Het jaar 1918 was een rampjaar. De Spaanse griep heerste overal in Nederland en in De Krim vielen kort na elkaar vijftig slachtoffers, waaronder zestien kinderen. De begrafenisvereniging bewees nu volledig zijn nut. Alle toezeggingen aan de leden werden nagekomen en er was een het van het jaar nog net geen nadelig saldo. Maar Willem Meyerink had het droevig druk gehad dat jaar en de aanspreker en de drager nog meer, want zij maakten alles veel meer van dichtbij mee. Ook laatstgenoemden waren natuurlijk in het zwart gehuld, met zwarte handschoenen en hoge hoeden, terwijl de aanspreker als duidelijke onderscheiding een zwarte steek en witte tressen op zijn jas droeg.
Aanspreker Kuipers werd opgevolgd door aanspreker Hein de Ruiter, welbekend in De Krim en met een geweldig aanpassingsvermogen. 'Hein schreit met het ene hoog en lacht met het andere!', zei men, als hij na een plechtige begrafenis weer tot het leven van alledag overging. Als er 'veel aangezegd' moest worden, bijvoorbeeld het hele dorp door, dan werd hij geholpen door zijn vriend Jan Schreur, die ook koster, herenkapper, scheerbaas en meteropnemer was. Ze begonnen dan bij drukkerij Seinen en liepen helemaal door tot de boerderij 'De Morgen' in de Scheerse Polder. Hein langs de Hoofdweg en Jan aan de overkant van de Lutter Hoofdwijk langs de Parallelweg. In elk cafe op deze route kreeg Hein een borrel, maar ook Jan kwam niets te kort, want die kreeg er regelmatig een bij de aangezegden. Vaak stond de steek dan ook nogal scheef, als de heren hun kilometerslange wandeling erop hadden zitten. Er werd meestal 'achterumme' aangezegd, want voordeuren werden zelden gebruikt. Dat was niet ongevaarlijke soms. Eenmaal toen Hein zo'n schemerig achterhuis binnenging en tussen de daar staande klompen nogal pijnlijk ten val kwam, riep hij woedend tegen de haastig aansnellende huisvrouw: 'En nou zeg ik oe ok niet, wie er dood is!'
Ook Willem Meyerink werd het soms te veel en vooral als hij erg lang moest wachten. Eens toen dominee het in het sterfhuis wat al te bont maakte, stapt hij van de bok, sloeg dreunend op de deur en riep: 'Aj nou niet opschiet, dan ga ik wel alleene!'. Dat was nu ook wer niet de bedoeling en dus vervulden de dragers snel hun droeve plicht. Nieuwe ontwikkelingen volgden elkaar op. In 1925 schafte men voor fl. 800,- (€ 363,64) een nieuwe lijkwagen aan. Willem Meyerink droeg het koetsiersschap na twintig jaar over aan zijn zoon Jan en Hein de Ruiter vroeg op 29 januari 1953 na negentwintig jaar 'wegens het klimmen mijner jaren' ontslag als aanspreker.In zijn plaats kwam Jan Mulder, die echter niet meer wilde aanzeggen, maar voortaan gedrukte rouwkaarten overhandigde.
Opmerking: Jan Mulder is de opa van Evert Mulder die deze website heeft gemaakt.
De lijkwagen is dan al vervangen door een auto en als in 1957 de begrafenisondermer Vasse uit Hardenberg de totale lijkbezorging in De Krim overneemt en Jan Mulder in 1969 ontslag heeft genomen, slaat ook in De Krim het zakelijke begraven toe.
In 1976 komt er in het dorpshuis een opbaarruimte met koeling en in 1995 wordt achter de Hervormde kerk voor fl. 250.000,-
(€ 113.636,-) een mortuarium gebouwd. In ruim veertig jaar tijd is een eind gekomen aan eeuwenlange gebruiken, is cremeren een algemeen aanvaarde wijzen van lijkbezorging geworden en brengt men alle zorgzame diensten in rekening. Maar de eerbied voor de dood, zij het niet langs de openbare weg, is gebleven. Nieuwe gebruiken als bloemenzeeen, deelname aan de plechtigheid door familielieden en het declameren van gedichten zijn ervoor in de plaats gekomen.
Begrafenisgebruiken, ze zijn van alle tijden.
De brandweer
Hoewel al in 1671 Jan van der Heijden in Amsterdam de brandspuit uitvond, moest men zich in De Krim tot 1920 met het blussen van branden nog steeds behelpen. Burenhulp door middel van het aan elkaar doorgeven van emmers water was het enige, dat erop zat, als 'de rode haan kraaide'. Te primitief en volstrekt onvoldoende, vond men al in 1908 in De Krim, maar op een verzoek om een eigen brandspuit reageerde de gemeenteraad van Gramsbergen afwijzend. Men oordeelde het nog niet nodig. Alle huizen stonden immers aan het water en blussen kon dus geen probleem zijn!
Toen echter in 1919 de burgermeester van het Drentse Oosterhesselen verzocht mee te werken aan de financiering van een brandspuit in het aangrenzende Nieuwlande, werden de gemeentebestuurders eindelijk wakker. Hoezo geld besteden aan een gemeente, in wiens nabijheid maar enkele huizen stonden, die tot De Krim gerekend werden en het eigen drop verwaarlozen? Dat kon natuurlijk niet en zo werd besloten tot de aankoop van een handbrandspuit voor De Krim. Er werd een brandspuithuisje naast de voormalige openbare school gebouwd en in 1920 kocht men een brandspuit met twee zuigerpompen voor fl. 550,- (€ 250,-).
Er werden een opperbrandmeester, brandmeesters en spuitgasten aangesteld om de spuit te bedienen en de gemeente dacht, dat ze hiermee hun plicht gedaan had. Toen men dan ook in 1927 urenlang bezig geweest was om een brand bij de familie Kloosterman te blussen, wilden B. en W. van Gramsbergen geen vergoeding voor gederfde inkomsten uitkeren. Ook de veldwachter kreeg niets, maar die was natuurlijk ook geen vrijwilliger. B. en W. wilden overigens wel de kosten van 'de verversingen' betalen. De opperbrandmeester en de brandmeesters richtten zich nu tot de gemeenteraad en dat hielp. Op 27 maart 1928 werden er voor het eerst vergoedingen voor de brandweerlieden vastgesteld en wel op dertig cent per uur. Nu werd ook de organisatie van de Krimse brandweer beter geregeld. Er werden 47 brandweerlieden benoemd met als commandant H.Colenbrander en als zijn plaatsvervanger brandmeester Wybe de Jager. Omdat er telkens acht mannen, die steeds moesten worden afgelost, aan elke kant van de spuit de vier pompzwengels op en neer moesten bewegen, waren er veel 'pompers nodig. Daar kwam dan nog de klokkenluider bij, die bij een brand de klok van de Hervormde kerk moest luiden om de brandweerlieden te waarschuwen.
In augustus 1949 bereikte de gemeenteraad van Gramsbergen een bijzonder schrijven. De aardappelmeelfabriek Onder Ons bood aan de aankoop van een motorbrandspuit voor De Krim zelf gedeeltelijk te willen bekostigen op voorwaarde, dat dit zeer moderne apparaat bij die fabriek zou worden ondergebracht. De brandspuit zou door het bestaande korps bemand moeten worden en de Onder Ons bood aan fl. 700,- (€ 318,18) van de benodigde fl. 1100,- (€ 500,-) te betalen. De schenking werd dankbaar aanvaard, maar het gemeentebestuur verklaarde nog wel het recht te behouden 'om de brandspuit ten dienste van de gemeente blijft'. Zo kreeg De Krim zijn eerste motorbrandspuit.
Natuurlijk werd het korps nu behoorlijk ingekrompen.Pompers waren immers niet meer nodig.Ook de klokkenluider was van begin 1942 overbodig, omdat men overgegaan was op telefonische brandmelding.Bij O.Wemmi, H.Schuring, W.de Jager, R.Groeneveld, J.F.Fleurke en J.Mastenbroek, die verspreid lang het kanaal woonden, werden bordjes met 'Brandmelding' geplaatst. In geval van brand moesten zijn onmiddelijk gewaarschuwd worden, zodat zij de brand ook onmiddelijk konden melden aan de brandweercentrale bij de 'Onder Ons', telefoonnummer 1. Die waarschuwde dan ook weer onmiddelijk de spuitgasten. In 1948 waren er nog maar dertien brandweerlieden met J.Wolterink als groepscommandant/motordrijver. De motorspuit werd getrokken door een auto en er moest dus ook altijd een chauffeur beschikbaar zijn. Tot 1950 deed deze motorspuit dienst. Toen werd hij vervangen door een autobrandspuit op het chassis van een Dodge Beep, die speciaal voor De Krim werd gebouwd. De capaciteit bedroeg tweeduizend liter per minuut en de prijs was fl. 11.955,- (€ 5434,-). Er kwam fl. 2000,- (€ 909,-) voor rekening van de Onder Ons, fl. 5000,- (€ 2272,-) was bijeengebracht door de inwoners van De Krim zelf en het restant was voor rekening van de gemeente. Op 13 maart 1950 werd de nieuwe aanwinst overgedragen aan het brandweerkorps De Krim.
Helaas viel niet altijd te rekenen op de betrouwbaarheid van de Dodge Beep. Toen het korps van Gramsbergen in 1959 ook een nieuwe autospuit kreeg en voor de feestelijke ingebruikneming alle collega's uit de omgeving waren uitgenodigd, kwam De Krim niet opdagen. Aan de Beukenlaan, even voorbij de begrafenplaats, begaf de motor van de Dodge het en wat men ook probeerde, hij bleef het begeven. De autospuit moest worden weggesleept en de mannen misten een gezellig uitstapje. Gelukkig kon de motor weer zo goed gerepareerd worden, dat hij tot december 1963 zonder problemen dienst kon doen.
De Dodge werd opgevolgd door een moderne manschappen - materieelwagen op een Bedford chassis, gebouwd door de firma Berwi in Winschoten voor fl. 11.100,- (€ 5045,-). Op 14 december 1953 werd hij in dienst gesteld en deze wagen bleef tot 1981. Nieuwe eisen maakten de aanschaf van een tankautospuit van het merk Mercedes Benz noodzakelijk. Voorzien van een centrifugaalpomp, een watertank met een inhoud van 1500 liter en een manschappenruimte was dit voertuig toen het neusje van de zalm. Natuurlijk konden deze moderne wonderen van techniek niet meer in een loods bij de 'Onder Ons' gestald worden en dus bouwde men in 1963 een aparte brandweergarage. Vijfendertig jaar later werd deze garage door een grootscheepse verbouwing en uitbereiding in een brandweerkazerne herschapen, die op 18 september 1999 officieel werd geopend. De 'Onder Ons' had na 1963 overigens een eigen bedrijfsbrandweer gesticht.
Er veranderde nog veel voor de brandweer in De Krim. In 1980 kwamen de 'piepers', de meldontvangers, in gebruik. Vanaf 1985 werd een rangenstelsel ingevoerd, waardoor de opleidingen voor het behalen van een hogere functie werden aangescherpt. In 1997 ging de Krimse brandweer grensoverschrijdend samenwerken met de brandweer van Hoogeveen. Omdat men veel sneller dan de Drentse collega's in Nieuwlande en Elim kon zijn, werd het brandbestrijdingsgebied met deze dorpen uitgebreid. Dat hadden de gemeentebestuurders van 1919 nog eens moeten meemaken! Twee jaar later volgde een zelfde overeenkomst met Coevorden voor het dorp Dalerpeel/Nieuwe Krim.
In 1999 deed de eerste brandweervrouw, Ina Hamberg-schonewille, haar intrede in de groep. En... per 1 januari 2000 ging de gemeente Gramsbergen op in de grote gemeente Hardenberg. Was het dan toch aan deze schaalvergroting te danken, dat de brandweergroep De Krim in 2004 de beschikking kreeg over het modernste van het modernste materiaal. Een tankautospuit van het merk Man, type 14.225 LLLF met alles erop en eraan; kosten €229.000,-. Op 13 maart van laatstgenoemd jaar droeg burgermeester Meulman van de gemeente Hardenberg het pronkstuk over. In het volste vertrouwen, dat de brandweergroep De Krim hiermee deskundig en verantwoord blussend, maar ook reddend (bij o.a. auto-ongelukken) bezig zou zijn. Van een handbrandspuit naar een met de modernste snufjes uitgeruste tankautospuit, een werkelijk revolutionaire ontwikkeling in vierentachtig jaar.
Stichting Cultureel- en Verzorgingscentrum 'De Krim'
Pure idealisten waren het, de heren Groeneveld, Rutgers, Smeenk, van Zwolle, Schlepers, Feddes Fzn, Wolthuis, De Jager en Colenbrander. De eerste drie waren initiatiefnemers, de anderen afgevaardigden van de Vereniging voor Plaatselijk Belang, het Groene Kruis, de gymnastiekvereniging Beatrix, de Oranjevereniging, de korfbalvereniging Centrum en de gemeente Gramsbergen. Zij vormden op 16 september 1954 de Stichting Cultureel-en Verzorgingscentrum De Krim en kozen als bestuursleden voorzitter B.Groeneveld, algemeen adjunt B.Rutgers en secretaris J.van Zwolle. De doelstelling was niet gering en omvatte
a. een wijkgebouw voor het Groene Kruis,
b. een ontspanningszaal,
c. een zweminrichting, speciaal voor scholen en
d. een verzorgingshuis.
Hiermee, zo werd begroot, zou een bedrag van fl. 200.000,- (€ 90.909,-) gemoeid zijn en waarschijnlijk zou men aan eigen middelen fl. 25.000,- (€ 11.363,-) beschikbaar kunnen stellen.
Dat bleek nog meer te zijn. De Onder Ons, die in de jaren twintig begonnen was met de levering van elektriciteit aan een cooperatieve vereniging, die zelf de aanleg van een elektriciteitsnet verzorgde, kreeg door omschakeling op elektromotoren zelf steeds meer behoefte aan energie. Vandaar dat overwogen werd het zich steeds meer behoefte aan energie.Vandaar dat overwogen werd het zich voortdurend uitbreidende net over te dragen aan de Ijsselcentrale. Onder Ons directeur Groeneveld, ook voorzitter van de cooperatieve elektriciteitsvereniging, stelde de leden voor het verkoopbedrag te schenken aan de nieuw gevormde stichting. Zijn voorstel werd aangenomen en zo kon Groeneveld op 20 juni 1955 meedelen, dat de IJsselcentrale als overnamebedrag fl. 44.505,56 (€ 20.229,80) aan de stichting had overgemaakt. Nu namen de plannen vastere vormden aan.Architect Schuitemaker uit Vroomshoop werd gevraagd een begroting en schetsen te maken en hij kwam met de volgende opzet:
1.Bejaardenhuis fl. 105.000,- (€ 47.727,-)
2.Groene Kruisgebouw fl. 65.000,- (€ 29.545,-)
3.Badhuis en douches fl. 31.500,- (€ 14.318,-)
4.Ontspanningsgebouw fl. 115.000,- (€ 52.272,-)
5.Rijwielstalling fl. 6.800,- (€ 3090,-)
6.Schoolzwembad fl. 20.500,- (€ 9318,-)
Samen fl. 344.000,- (€ 156.363,-).
De stichtingsleden lieten zich door dit aanzienlijk hogere bedrag niet afschrikken en togen aan het werk. Subsidies werden aangevraagd en een stuk grond, groot 7 are en 70 centiare naast Cafe Horstra werd fl. 3.500,- (€ 1590,91) aangekocht. Het ontspanningsgebouw werd omgezet in dorpshuis, waarbij de grote zaal ook gebruikt kon worden als gymnastieklokaal voor scholen en verenigingen. Dergelijke dorpshuizen verrezen in de jaren vijftig en zestig overal in ons land en er werden enorme subsidies voor beschikbaar gesteld. Eind 1956 kwam een nieuw plan voor een dorpshuis met vierhonderd zitplaatsen ter tafel, dat fl. 120.000,-
(€ 54.545,46) zou gaan kosten. Het Groene Kruisgebouw werd als eerste project voor fl. 50.000,- (€ 22.727,-) op een locatie aan de Julianastraat 35 gebouwd. In 1960 werd heel toepasselijk de eerste steen ervoor gelegd door de inmiddels gepensioneerde zuster Kamphuis, die hiermee haar jarenlang gekoesterde lievelingswens in vervulling zag gaan.
Opmerking. Het schoonhouden van het gebouw en het onderhoud van de tuin werd in die jaren gedaan door Klaas en Alie Mulder, ouders van Evert Mulder die deze website heeft gebouwd.
Aan het eind van ditzelfde jaar kwamen dankzij de Onder Ons de plannen voor een zwembad in stroomversnelling. De opvolger van de heer Groeneveld als directeur van de aardappelmeelfabriek en als voorzitter van de stichting, de heer J.E.Callenfels, bleek een enthousiast voorvechter van een nieuw bad. Hij zag direct al mogelijkheden om het via 'zijn'fabriek te verwezenlijken.Er was eigenlijk sinds 1929 al een zwembad in De Krim. Het was een uitgegraven bassin, dat via een zijkanaal in verbinding stond met de Molenwijk en dat op initiatief van de heren Groeneveld en Jager indertijd tot stand was gekomen. Het bassin bestond uit twee gedeelten, een van 30 centimeter en een van een meter diep, terwijl geoefende zwemmers in het zijkanaal terecht konden. Was er oorspronkelijk een drijvend badhuis met achttien kleedruimtes, later stonden er zes badhokjes en een uitkijkpost voor de badmeester bij. Dit bad was echter sterk verwaarloosd en bovendien werd de kwaliteit van het oppervlaktewater steeds slechter. Vervanging was dringend noodzakelijk.
Vandaar dat Callenfels een open oor vond, toen hij namens de Onder Ons aanbood zelf voor een nieuw zwembad te kunnen zorgen. De fabriek zou het bassin op eigen grond met alle noodzakelijke voorzieningen aanleggen en via het watervoorzieningssysteem van het bedrijf zorgen voor voortdurende zuivering van het zwemwater. Tevens zou voor de komende seizoenen op kosten van de Onder Ons een badmeester worden aangesteld. Het aanbod werd uiteraard met instemming aanvaard en zo kreeg De Krim op uiterst goedkope wijze een eigen 'Onder Ons'zwembad. De bouw van het dorpshuis had heel wat meer voeten in de aarde. Het Ministerie van Maatschappelijk Werk von het te groot en de inhoud werd teruggebracht tot 316 en daarna tot 312 zitplaatsen in 1959. De al verworven bouwgrond werd weer verkocht en een ander stuk aan de Beukenlaan aangkocht. De Consulent Lichamelijke Opvoeding vond het gymnastieklokaal van 9 bij 16 meter te klein en dit moest op 9 bij 18 meter gebracht worden. De hierdoor ontstane meerkosten werden begroot op fl. 20.000,- (€ 9090,-), maar gelukkig wilde de firma Sipkema dat bedrag wel tegen 4 procent per jaar lenen. Op 10 maart 1961 vond dan toch de aanbesteding plaats, maar door allerlei vertragende omstandigheden kon de firma Datema pas op 4 juli met de eigenlijke bouw beginnen. Onze eerste vrouwlijke minister, mevrouw Klompé, werd gevraagd de officiele opening te verrichten, maar zij was helaas verhinderd. Nu opende de heer Zandscholten, gedeputeerde van Overijssel op 2 november 1962 het dorpshuis van De Krim. De totale kosten hadden met de inrichting fl. 199.285,18 (€ 90.584,17) bedragen.
De eerste beheerder werd de heer K. Mulder.Hij verdiende fl. 115,- (€ 52,27) bruto per week 'plus pensioensvoorziening en vacantie-rechten'.
Opmerking: K. Mulder (Klaas Mulder) is de vader van Evert Mulder de eigenaar van deze website.
Op 1 januari 1970 werd hij opgevolgd door de heer Fraterman, die twee jaar later op 13 november 1972 (de Novemberstorm) moest meemaken, dat bijna het volledige dak eraf waaide. Na het vertrek van de heer Callenfels in 1973 vond in het seizoen 1974/1975 een mede door hem voorbereide grote uitbereiding plaats. Ze kostte maar liefst fl. 466.593,96 (€ 212.088,16). Acht jaar later, in 1983, gooide het stichtingsbestuur de handdoek in de ring en droeg vanwege de slechte financiele toestand de eigendommen over aan de gemeente Gramsbergen.
Om het dorpshuis met zijn acitiviteiten te redden, vormden de heren Van Blanken, Bunskoeke, Hommes, Ter Horst en Westeling een werkgroep, die overleg ging plegen met de verschillende verenigingen. In verband met het al verleende ontslag van beheerder Super zetten vrijwilligers zich in om het gebouw te kunnen blijven gebruiken. Gelukkig hadden de pogingen van de heren succes. Er werd een gemeentelijke Commissie Dorpshuis opgericht met vertegenwoordigers van de volgende gebruikmakende organisaties:
peuterpeelzaal, ontspanningsgroep, activiteitencommissie, drumband Dindua, gymnastiekvereniging Beatrix, plattelansvrouwen, korfbalvereniging Centrum, sjoelclub en bejaardensoos. Twee leden op persoonlijke titel, wethouder Huisjes en twee raadsleden complementeerden het geheel. Het bestuur werd gevormd door voorzitter H. van de Belt, tweede voorzitter G.Bunskoeke, eerste secretaris mevrouw Bunskoek-Wolterink, tweede secretaris W.de Jong en penningmeester W.J.Klement.
Het was met dit bestuur, dat in 1989/1990 opnieuw een ingrijpende verbouwing plaats vond. De heropening vond plaats op 17 november 1990 onder de door de heer Bunskoeke bedachte naam 'De Planeet'. Kort daarop, op 1 januari 1991, werd de overdracht van 1983 weer teruggedraaid. De gemeente Gramsbergen droeg het dorpshuis 'De Planeet' met ondergrond en eigendommen op zijn beurt over aan de 'Stichting De Krim voor Sociaal en Cultureel Werk'. Een nieuwe naam voor een ouder organisatie, die sinds die tijd opnieuw het beheer voert. Met succes en tot op vandaag!
Teksten zijn van de website van Huib Minderhoud
Hein de Ruiter vertelt over de Krim
Hein de Ruiter, losarbeider, stoker en machinist Fabriek "Onder Ons" te De Krim, machinist in het veen, aanspreker begrafenisvereniging te De Krim, geboren op 22 december 1879 om 06:00 uur te De Krim (Gramsbergen), overleden op 31 maart 1976 te De Krim (Gramsbergen) op 96-jarige leeftijd, begraven op 5 april 1976 te De Krim. Zoon van Tiemen de Ruiter, militair, turfmaker, arbeider, en Antje Wierda, baakster, arbeidster.
Hein is nimmer gehuwd geweest, wel is hij verloofd geweest met Geesje van der Scheer (1887-1912). Hij was aangifte-getuige bij het overlijden van Abraham van der Scheer en het levenloze kind Van der Scheer (beide kinderen van Hendrik van der Scheer en Immigje de Ruiter - dit is Hein's zuster).
Hein was gedurende 29 jaar aanspreker van de begrafenisvereniging te De Krim. Bij de begrafenissen had hij altijd een soort Napoleonshoed op met een grote veer.
Hein en zijn zuster Hiltje woonden gedurende lange tijd bij elkaar.
Oudste inwoner ban de gemeente Gramsbergen kan veel vertellen
Hein de Ruiter, de alleroudste inwoner van de gemeente Gramsbergen, een zeer bekende figuur in de gemeenschap van De Krim is met zijn 95 jaren nog net zo glashelder en dapper als hij altijd geweest is. Hij kan vertellen over zijn gevarieerd levenspatroon uit die oude tijden, toen alles nog zoveel beter was en de mensen zo heel tevreden hun weg gingen, dwars door alle moeilijkheden heen.
Bij "Onder Ons"
Als je in het verleden wat wilde, dan kwam je bij "Onder Ons" terecht. 'De fabriek', zeiden de mensen uit de plaats, want er was in hun gedachtengang maar één fabriek, een fabriek die prestaties wist te belonen. Daar werkte je dan in de campagne in ploegendienst, maar je verdiende een aanzienlijk hoger loon dan met het andere werk, dat in die jaren misschien nog wel spaarzamer was dan in deze tijd.
Daar werd De Ruiter stoker. Het is moeilijk om je daar een voorstelling van te maken. Men stookte er turf. Goedkope lichte, groot gegraven turven. Uren ver in de omgeving zag je in de nazomer nergens zulke grote turf bulten als bij "Onder Ons". Ze staken als donkere pyramides boven de fabriek uit. Je zag ze al op een verre afstand. Ze waren vooral in die oorlogsjaren van '14 tot '18 de gewaardeerde energiebron voor de fabriek, die zo geleidelijk aan doorging naar hogere productiesystemen. Want die fabriek moest blijven draaien. Elk uur was kostbaar met die vele mensen, die men in de campagne nodig had.
Toen ging één van de machines kapot. Er was een lager los gelopen. Dat ding klopte, dat het niet mooi meer was en wanneer je een klein beetje verstand van machines hebt dan weet je, dat een kapotgelopen lager je hele machine in de soep kan draaien. 'Die machine is kapot, Gols.' Ja, toen ie er op geattendeerd was, hoorde opzichter Gols dat ook wel. En stilstand van de machine betekende een aanzienlijk verlies van productie. 'Hoe mouten wie dat doun?', vroeg Gols, die heel zijn leven aan de Krimse fabriek de Groninger taal trouw was gebleven, evenals al die Groninger boeren uit de plaats.
'Ik wil hem wel maken', zei De Ruiter, die we voor 't vervolg van dit verhaal maar Oom Hein zullen noemen. Hij zegt de dingen een klein beetje melodieus, rustig en vertrouwenwekkend. 'Kanst oe dat doun?' 'Jawel, als je mij er maar rustig mee laat werken. Ik wil er geen anderen bij hebben'. 'En hoe lang duurt dat dan?' 'Niet langer dan een uur, maar misschien lukt het in een half uur ook wel'. Op die voorwaarde kreeg Oom Hein de machtiging om zelf zijn machine te herstellen.
Dat was wat. Je moest die machines met hun enorme stoomketels van die tijd zien. Vuurhaarden had men daaronder, die al maar door om nieuwe brandstof bleven vragen, wilde men het water op de juiste temperatuur houden. Toen ging Oom Hein zijn machine demonteren. Er kwam een nieuwe lager in en ruim binnen een uur tijds kon de machine opnieuw onder stoom worden gebracht.
Hij liep prachtig en Gols, die niet erg royaal met lofuitingen was, zei voldaan dat de machine nu nog veel harder kon draaien.
De promotie
Oom Hein vond dat toch wel plezierig. Tenslotte probeer je er wat van te maken. Als de fabriek van De Krim goed draait, dan betekent dat voor heel veel gezinnen een goede boterham en hij slingerde de lichte turven met nieuwe energie in de grote vuren en de stoomketels deden hun werk. Het draaide allemaal magnifiek. Daar gingen een paar weken overheen en toen kwam één der mannen van de fabriek Oom Hein zeggen, dat hij op 't kantoor moest komen, bij meneer Groeneveld. 'Groeneveld? Wat zou die toch van mij willen?' 'Och, je zult wel het één of ander niet naar zijn zin hebben gedaan', plaagde die ander weerom en daar maakte Oom Hein zich niet bepaald bezorgd over.
Hij slingerde de turven weer in de grote vuren en haalde met de lange pook de as van de roosters. De hete as kruide hij weg naar die grote ruimten achter de fabriek, zodat hij daar verder geen hinder van zou ondervinden. En op het afgesproken uur stapte hij naar meneer Groeneveld, de machtige uit die jaren voor een wijde omgeving, de man, die het internationaal voor het zeggen had met die aardappelmeelafzet, de gedelegeerde voor de regering. Hij zal de pet wel van zijn weinige hoofdharen hebben genomen en beleefd zijn entree hebben gemaakt, zoals hij dat in zijn verdere levensjaren altijd heeft gedaan. Groeneveld was door Gols geïnformeerd over de prestatie van Oom Hein.
Samen hebben ze misschien wel afgesproken om even een paar dagen af te wachten of de machine het goed zou blijven doen. En toen ales zo goed ging mocht de hulde niet achterwege blijven. Die kreeg hij onomwonden, zoals Groeneveld dat met zijn duidelijke stem met de wat metalen neusklank kon zeggen. En die waardering ging vergezeld van een kapitaal van vijftig gulden. Vijftig gulden! Dat was de jaarhuur voor een normale arbeiderswoning.
Maar dat was het niet alleen. Daar kwam de vraag bij of Oom Hein voortaan ook als machinist wilde blijven werken. Ja, dat wilde hij maar wat graag. Dat was ook nog weer een paar guldentjes in de week meer, maar het was bovendien veel mooier werk. En sedertdien draaiden de machines bij "Onder Ons", dat het een lieve lust was
Een horloge voor zus
Oom Hein is altijd een huiselijk aangelegd man geweest, die huwelijkskansen maar aan anderen over liet. Hij is nooit getrouwd geweest. Was het dan zo'n wonder, dat hij zich aangetrokken voelde tot zijn jongere zuster Hiltje. Die is ook altijd bij hem gebleven en samen hebben ze in het centrum van de De Krim een goede oude dag.
Toen oom Hein zomaar vijftig gulden kreeg, toe was hij de koning te rijk. Hij kocht daar een fijn dameshorloge aan een kettig voor en gaf dat aan Hiltje, die nu 87 jaar is. 'Ik heb het nog wel', zegt tante Hiltje zacht en blij als voor zich heen. 'Het loopt altijd nog zo goed' en dan blikt ze zorgzaam naar haar broer, die ze nu wel heel oud weet en waar ze eigenlijk nog zo heel graag een poosje voor zal blijven zorgen.
Naar de venen
Maar bij de aardappelmeelfabriek "Onder Ons" was het alleen tijdens de campagne maar druk. Spiekman was toen al aan de gang met de verkoop van Cracfree, maar dat was allemaal nog maar van zo'n bescheiden omvang. Meine Kloppenburg was toen nog de boodschappenjongen van Groeneveld en wat die deed, dat was altijd goed. Op Meine kon je rekenen. Dat weet vandaag nog ieder van de werkers op de fabriek en de grappenmakers van nu denken dan meteen aan die weinige haren van Meine. In de Krimse venen had men een goede machinist nodig.
Bij Berkmeer stonden de verveners Minke en Geerders voor die grote brokken maagdelijk veen langs de Kleizerswijk. Die brokken waren vaak meer dan drie meter hoog boven de vaste bodem. Daar had men de persturfmachines voor nodig. De turfgravers werkten zo totaal anders. Die gingen eerst de ruige veen wegsteken. 'Bonken', noemde men dat. Dan werd er grauwe gegraven. Dat was meer winterwerk. Dan had men vijf à zes klem scherpe turf, die men de aanduiding 'grote' ook wel fabrieksturf werd genoemd en dan kwam men aan de beste veen, de 'darg', waarvan de kleine turfje veel langer brandden. Die gaven zware rode as. Een uitkomst voor de huismoeders, want die hoefden dan lang niet zo vaak met de aslade te lopen en bovendien stoof die rode as hoegenaamd niet door het woonvertrek.
Persturf
De persturfmachine was de nieuwe vorm van turfproductie. Het was weer de stoommachine, die voor de energie zorgde. In het veen keek men op geen turfje, maar dat vuur onder de stoomketel van de persturfmachine moest voldoende branden om voor de nodige energie te zorgen voor een machine, die het voordeliger deed dan de turfgravers.
Machinist kon je wel wezen. Wat anders was dat werken in de ploeg. Daar werd het denkbeeldige bloed gezweet. Je moest wel een heel sterke kerel wezen om dat werk vol te kunnen houden. Dat lag niet aleen aan het werk. Het lag ook aan het systeem en de totaal andere verhoudingen. Het leven was zo verschrikkelijk hard. In de ploeg werkte je voor accoordlonen: zoveel per duizend turven werd er aan de ploeg betaald. En je had dat geld zo verschrikkelijk hard nodig. In de winter waren er zulke grote achterstanden ontstaan.
Was het een wonder, dat men elkaar tot steeds hogere prestaties opdreef, daar onder in die meters diepe veenkuil, waar men de zware brokken natte veen in die alles verslindende persturfmachine spitte. Die klauwde het veen fijn en perste het dan in gelijke moten, die met een jakobsladder en transportband de turven op het 'hoge' bracht, waar rappe handen voor de vermoeiende uitleg zorgden. Het ellendige in dat ploegenverband was, dat een wat 'zwakke broeder' niet die productie kon maken als zijn sterkere collega. Hij werd daarbij moreel onder de voet gelopen.
Maar de machinist van de ploeg had met dat alles niets te maken. Dat was de kerel, die maar één opdracht had, dat mechanisch altijd alles goed functioneerde. En dat is voor Oom Hein nooit moeilijk geweest ....
Het geluk van een arme moeder
Hein de Ruiter kon vriendelijk zijn woordje doen. Dat doet hij nog. Hij verwierf daarbij een klinkende naam. Hij was zo eerlijk als goud. Dokter De Jager uit de Krim wist daarover mee te praten en die zat nogal met de vele doodarme klanten, die hij in die tijd had. 't Was bekend, dat de dokters van die tijd 'de schaapjes schoren naar dat ze wol hadden' en hoeverre dokter De Jager daar ook aan mee deed weten we niet. Er lag ook een opvoedende taak in om armen mee te laten dragen in de verplichtingen. En een dokter moet ook leven.
Dat ging goed met De Ruiter. Het was wel eens moeilijk. Er moest wel eens wat geregeld worden, zodat de mensen met stukjes en beetjes de rekening van de dokter betaalden, maar veel geld kwam toch binnen en over al dat werk deed De Ruiter eens in de week verslag en droeg het geld meteen af, waarvan hij zijn provisie kreeg. Op die manier verdiende hij doorgaans een wat betere boterham dan zijn vrienden in het vled of de fabriek. Eens kwam hij in de Nieuwlande. 'Komt d'r maar in De Ruiter. Ik heb net de koffie klaar.' De Ruiter dronk koffie en presenteerde zijn nota. 'Ja, ik wist wel, dat die nog open stond. Maar ik heb deze week niks. Kun je volgende week even weer langs komen. Dan zal ik proberen wat op zij te leggen. De Ruiter, het is zo moeilijk met vijf kinderen en de man in de werkverschaffing.
Wat wordt er toch weinig verdiend. In de voorbije week had mijn man acht gulden ...'
De eerlijke goedwillende vrouw liet de afrekeningbriefjes van haar man zien en zonder dat ze er op bedacht was verdonkeremaande De Ruiter dat ene briefje: de afrekening van de voorbije week ten bedrage van acht gulden. Aan 't eind van de week bracht hij dokter De Jager het geld en rapporteerde over de verschillende klanten. Hij vertelde ook van die nette vrouw daar in Nieuwlande met haar vijf kinderen, die het van acht gulden in de week moest doen.
'Wat wilde je nu, De Ruiter? Wanneer ga je er weer heen?' 'Deze week ga ik er weer heen en ze zal iets aan de kant leggen. Ze kan het niet ineens betalen.' 'Geef mij de rekening eens.' Dokter De Jager schroefde zijn grote Parker vulpen los en zette met de forse doktershanepoten 'voldaan' op de nota met de bekende naamkrabbel er onder. En toen De Ruiter weer bij de vrouw in Nieuwlande kwam kwam ze met een gulden. 'Meer heb ik deze week niet De Ruiter. Ik kan geen meer missen.' 'Maar ik heb wat anders voor je', zei De Ruiter blij. Je houdt je gulden en hier heb je de kwitantie.
Je kunt de rekening als afgedaan beschouwen.' Wat was dat moedertje in Nieuwlande blij.
Een dappere ridder
Van Hein de Ruiter zal in De Krim en omgeving nog wel nooit iemand hebben geweten, dat 'hij zijn mannetje staat'. Hij is helemaal geen vechtjas, maar een man des vredes. Dat zie je hem aan als hij je vertrouwelijk in de ogen kijkt. Dat ervoer men vroeger ook als hij bescheiden in de kring van zangers zijn opmerkelijke mooie, klankvolle tenorstem ten beste gaf. Liefst zo onopvallend mogelijk. Maar juist die bescheidenheid maakte hem voor zoveel zaken bekwaam.
Er was feest in De Krim en men vroeg Oom Hein of ie wilde bedienen. Dat wilde hij wel. Het werden een paar beste dagen voor hem. Maar toen hij laat in de nacht naar huis ging was dat langs die Scheerse polder: donker en eenzaam was dat daar. Maar hij hoorde wat. Een vrouw kreet en gilde om hulp ....
Hij bedacht zich geen ogenblik. Hij sprong toe, greep de marechaussee bij de schouder, rukte hem de koorden van zijn tenue en de onverwachts in het nauw gebrachte marechaussee greep zijn revolver en loste een schot. Of de man echt een moordaanslag heeft beraamd op dat ogenblik is nooit aan het licht gekomen, maar in elk geval koos hij onmiddellijk daarna het hazenpad en als onmiskenbaar corpus delictum stak Oom Hein de koorden van de marechaussee in zijn zak en ontfermde zich over het meisje, dat over al de leden van haar lichaam lag te trillen van angst. 'Breng me naar huis', bedelde ze. 'Ik kan niet meer'. Dat deed Oom Hein als de eervolle ridder en ging daarna naar huis.
Daar was het verhaal niet mee af. De verontwaardigde ouders van het meisje vroegen genoegdoening. 'Wat moeten we nu doen?' vroeg rijksveldwachter Ter Slaa aan Oom Hein. 'Als ik hiervan rapport op moet maken, dan raakt de man zijn baan kwijt en zijn goede naam'. Om oom Hein hoefde dat niet. Hij was een man des vredes. Als die marechaussee voortaan goed oppaste, waarom zou zij hem dan in het ongeluk helpen. 'Praat jij eens met die ouder', vroeg Ter Slaa.
'Je kunt goed praten. Misschien lukt het wel'. Dat deed Oom Hein. Hij kreeg gehoor. De marechaussee mocht zelf over genoegdoening komen praten. Ja, ja. Het was een harde tijd. Geld was schaars. En hoe dat nu verder is geregeld heeft Oom Hein ook nooit helemaal geweten. Daar had hij geen belang bij. Hij raakte een paar dagen wat aan de krukkel. Misschien een griepje en toen hij op 't bed lag bracht men hem een keer f 35,-. De ouders van het meisje brachten ongevraagd het aandeel van de afkoopsom, die de marechaussee als zoenoffer had moeten betalen.
Het meisje is later naar Dedemsvaart vertrokken en later heeft Oom Hein nooit meer van haar vernomen. Hopelijk heeft ze daar in alle eer en deugd de man van haar keuze ontmoet.
Na zijn overlijden, werd melding gemaakt van zijn overlijden.
Oudste inwoner de Krim overleden
De Krim - Donderdagmorgen werden de bewoners uit onze plaats opgeschrikt door het bericht dat de oudste inwoner van De Krim, zelfs van de hele gemeente Gramsbergen, op 31-03-1976 overleden was. De heer Hein de Ruiter was in december 96 jaar geworden. De heer De Ruiter was in onze plaats, maar ook ver daar buiten, bekend. Het was een gewone man. Voor iedereen had hij een vriendelijk woord. Ook de laatste jaren, maar toen kwam hij niet veel meer aan de weg. De laatste tijd sukkelde hij een beetje. Enkele jaren geleden zag men hem nog altijd wandelen. Hij ging nog lopend naar de kerk, al was hij achter in de tachtig en was het ongeveer 2 tot 3 kilometer lopen, heen en terug. De heer De Ruiter was ongehuwd en leefde samen met zijn iets jongere zuster. Vroeger woonde hij in De Scheere. De Ruiter was vroeger een actief lid van de geref. jeugdvereniging en richtte deze vereniging mede op. Ook was hij een actief lid van de zangvereniging Looft den Heer en zag dan ook met lede ogen dat deze vereniging de laatste jaren lijdt aan "bloedarmoede". De Ruiter heeft veel in het veen gewerkt als machinist, was werkzaam bij de aardappelmeelfabriek "Onder Ons" en het werken in de landbouw (bij de boer) was hem ook niet vreemd. De meeste bekendheid kreeg De Ruiter, omdat hij de heer Kuipers opvolgde als aanspreker van de begrafenisvereniging. Hij zegde het leed altijd huis aan huis aan en vertelde dan ook wel eens wat bijzonderheden. De Krim telt een dorpsfiguur minder. De begrafenis vindt plaats in De Krim, maandagmiddag vanuit zaal Horstra.